Hoe ik als hardlooptalent worstelde met de zondagsrust
Ze hebben een bijzonder talent: basketballen, schaatsen, hardlopen. Ze hebben de kwaliteit van topsporters. Maar wat moet je als christen in een wereld vol competitie en wedstrijden op zondag?
Ik zit midden tussen de Kenianen. We nippen van ons water, spelden ons startnummer alvast op. Allemaal bereiden we ons voor op de wedstrijd die over anderhalf uur start: een halve marathon (21,1km) in 30 graden Celsius.
Tijd om warm te lopen. Zachtjes joggen we in de finishstraat heen en weer. Af en toe trekken we een sprintje. „Even de benen op spanning brengen”, noemen lopers dat. Ook al zindert het van de hitte, de Kenianen doen dat traditiegetrouw in lange broek en dikke sweater. Als het even kan houden ze hun muts nog op ook. Alsof ze willen zeggen: Voor ons is die Hollandse hitte peanuts, wij zijn veel erger gewend. Ik loop in het meest zomerse wat ik maar in mijn kast vinden kon. Vijftien minuten later gutst het zweet van mijn hoofd.
Snel omkleden, een halve bidon sportdrank naar binnen werken en op naar het startvak. Daar is het dringen geblazen tussen de wedstrijdlopers. Terwijl ik voor de vijfde keer mijn veters wat strakker strik, voel ik de spanning stijgen. De 4000 recreanten, die achter ons starten, vermaken zich echter prima. Heelhuids de finish halen, is hun doel voor vandaag. Voor ons als wedstrijdlopers draait het daar eigenlijk ook om. Alleen dan wel zo snel mogelijk. En het liefste als eerste.
Het aftellen is begonnen, gefocuste gezichten, het startschot klinkt. De Kenianen sprinten weg, achter de politiemotors aan. De snelste Nederlanders vormen daar een groepje achter. Op gepaste afstand, dat wel. Want Afrikanen, die versla je als witte Europeaan niet. We zijn met een man of vijf en proberen een lekker tempo te vinden. Dat ligt tussen de 18 en 19 kilometer per uur.
Na een kilometer of twaalf haken de eerste lopers van mijn groepje af. Voor de een gaat het te hard, de ander heeft z’n dag niet. Eenzaam loop ik door, langs honderden toeschouwers. Het publiek geeft me vleugels. Tegelijk is het afzien. Mijn longen branden, m’n benen verzuren. Ik denk aan stoppen. Maar dat gebeurt elke wedstrijd. „Anders ga je niet hard genoeg”, hoor ik mijn coach in gedachten zeggen.
De finish is bijna in zicht. Ik knal over de klinkers. Een helikopter met filmploeg cirkelt boven de stad. Het publiek staat rijendik, joelt, juicht en lacht. Mijn naam schalt uit de speakers. Ik sprint over de finishlijn en val uitgeput neer. Podium!
Piano
Nee, vanzelfsprekend was het niet dat mijn hardlooptalent aan de oppervlakte zou komen. Omdat ik opgroeide met drie zussen waren muzieklessen gangbaarder dan sport. Maar door een gebrek aan ritmegevoel en geduld waren piano en trompet eigenlijk nooit echt een serieuze optie.
Hardlopen begon ergens op de middelbare school, rond m’n vijftiende. Drie keer in de week een rondje lopen. Gewoon omdat het gezond en lekker is. Op mijn zeventiende liep ik mijn eerste wedstrijd. Het was een halve marathon, officieel mocht dat pas vanaf je achttiende. Maar ik vond er een waarbij leeftijd niet uitmaakte. Ik haalde direct het podium. Een zaadje was geplant.
Maar van echte ontkieming was toen nog geen sprake. De studententijd brak aan. Af en toe een biertje, een sigaretje en gewoon weinig zin. Het lopen belandde niet op plan B, maar D of E. Maar soms, als ik in de zomervakantie met vrienden van Zuid-Europa genoot, kwam het weer boven. De drang om te rennen. Om te genieten van de natuur en even af te zien. Om de vrijheid te ervaren die rennen je geeft.
Net als elk jaar brak ook in 2020 december aan. De voornemens voor het nieuwe jaar werden kenbaar gemaakt. In een wilde bui besloot ik dat het een marathon (42,2 kilometer) moest zijn. Op internet vond ik na wat zoeken een schema. Vier keer in de week tempotrainingen en duurloopjes. Elke zaterdagochtend liep ik 30 kilometer. Van Kampen naar Zwolle op en neer, langs een kronkelende IJssel.
Corona zette ondertussen de wereld op zijn kop. Ook al had ik nog zo veel moeite gedaan om een marathon te vinden die op zaterdag was, mijn wedstrijd ging niet door. Dan maar zelf rondjes rennen. Het werd een sponsorloop, met een hoop gezelligheid en aanmoediging van bekenden. In de stromende regen rende ik een dijk van een tijd: 2:56:35. Voor een amateur althans.
Regionaal begon ik daarna steeds meer wedstrijden te winnen. Ik meldde me aan bij een hardloopclub, kreeg gestructureerde schema’s en ging van vier naar zes keer trainen in de week. Ik won krentenbroden, ladingen bekers en menig tegoedbon van de lokale sportzaak. Af en toe was er een envelopje met geld, vaak als ik het parcoursrecord verbroken had.
Binnen een jaar behoorde ik tot de snelsten van mijn club. Hoe ik dat deed, geen idee. Ik draaide net als ieder ander mijn trainingen af. En tijdens de wedstrijden was het gewoon een kwestie van alles geven. Ik kreeg persoonlijke begeleiding van een coach en een atletenmanager. Ze leerden me de kneepjes van het vak. Dat je voor wedstrijden twee paracetamols moet nemen, niet te hard moet starten en altijd nog dieper kunt gaan dan je al doet.
Zowel mijn coach als manager geloofde in me. Binnen een mum van tijd en met relatief weinig training liep ik 10 kilometer in 30:18. Mijn doel was duidelijk: onder het halve uur lopen op de tien. Wie dat kan, gaat richting de Nederlandse top. Mijn manager, die ook tal van Afrikaanse toppers begeleide, vergeleek mijn manier van lopen met die van een voormalig Afrikaanse wereldkampioen. Hij was ervan overtuigd dat ik rond de 28 minuten op de 10 kilometer zou kunnen lopen. Toen hij het zei maakte mijn hart een sprongetje. Wie dat kan, gaat niet langer richting de Nederlandse top, maar ís de Nederlandse top.
Tweestrijd
Er was alleen een probleem, dat langzaam uitgroeide tot de olifant in de kamer: de zondagsrust. Nagenoeg alle grote en bekende hardloopwedstrijden zijn op de dag des Heeren. Een enkele uitzondering, zoals hierboven beschreven, daargelaten.
In het begin dacht ik nog: wat maakt het uit, ik loop lekker op zaterdag. Bij de meeste zaterdagwedstrijden liep ik echter vanaf kilometer één aan kop van de race. Dat is leuk, maar de enige tegen wie je loopt ben je zelf. Grote wedstrijden betekenen: meer concurrentie. Je kunt aanhaken bij een groepje of, op de hielen gezeten door je directe concurrent, boven jezelf uitstijgen. Snellere tijden betekenen hogere startgelden, betere sponsorcontracten en uiteindelijk de mogelijkheid om van je hobby je baan te maken.
Ik stond in tweestrijd. Ik, opgegroeid in een reformatorisch gezin en werkend bij een bedrijf in het hart van de zuil, twijfelde. Of die zondagsrust nou wel echt zo heilig was zoals iedereen altijd maar aannam. Ik raadpleegde mijn vrouw, vrienden, ouders, opa, predikant en wijkouderling. We belichtten het onderwerp van alle kanten, maar kwamen vaak op dezelfde conclusie uit. Soms, bijvoorbeeld na een mooie preek, kon ik daar van harte mee instemmen. Waar draait dit leven nou om, dacht ik dan. God, Die een hele wereld schiep, of Robert van der Stelt, een van de 8 miljard mensen?
Sabbat
Maar na een gesprek met mijn coach, die benadrukte dat God me dit talent niet gegeven had om er niets mee te doen, bekroop me dat andere gevoel. Ik zocht naar argumenten om mijn wens waar te maken. Christenen in andere landen kijken heel anders aan tegen zondagsrust, zo hield ik mezelf voor. En wat als ik ’s ochtends naar de kerk ga, ’s middags een wedstrijd ren en ’s avonds nog een preek luister? Daar zal God Zich toch wel in kunnen vinden? En in de Tien Geboden gaat het over het heiligen van de sabbat. Dat is toch de zaterdag? Dan houd ik die toch gewoon voor die paar keer dat ik op zondag ren?
Ik stelde de beslissing uit, in mijn achterhoofd wetend dat er een knoop was die doorgehakt moest worden. Ik bleef wedstrijden winnen, hengelde mijn eerste sponsorcontractjes binnen en begon wat geld te verdienen met het sporten. Ik bekeek de uitslagen van zondagse wedstrijden en zag lopers, van wie ik op zaterdag won, hele snelle tijden lopen. Maar ik overlegde ook met God. Want bij Wie anders kun je met zo’n dilemma terecht?
Uiteindelijk kwam er geen Godsopenbaring, geen Bijbeltekst of briefje uit de hemel. Er was gewoon een gevoel. En een keuze die gemaakt moest worden. En dat gevoel zei dat ik niet op zondag moest gaan lopen. Dat is geen kwestie van wat wel mag of wat niet. Want met wetticisme heb ik weinig op. God is niet te vangen in regels en wetten. Hij vraagt om ons hart en wil op één staan in ons leven. Waarom ben ik op deze aarde, was de vraag die ik mezelf stelde. Om God groot te maken en mijn naaste lief te hebben, was het eenvoudige antwoord.
Naarmate ik een steeds hoger niveau bereikte, merkte ik dat dit er soms een beetje bij inschoot. Je staat in het middelpunt, na het winnen van een wedstrijd. „Hoe ging het?” vraagt iedereen aan je. Ik besefte dat ik die vraag niet zo vaak meer terugvroeg. Of neem het strakke trainingsschema. Zes dagen in de week één, anderhalf of twee uur trainen, naast de acht uur die ik per dag werkte. Dan komt het aan op een strakke planning. Na werktijd koken, wat een van m’n passies is, deed ik steeds minder. Op zaterdagochtend in bed ontbijten met mijn vrouw: leuk, maar niet te lang. Want ik moet nog een duurloop doen van 30 kilometer. En stille tijd, daar was ik ’s avonds vaak te moe voor.
Wegrennen
Toen ik een paar maanden geleden definitief de keuze maakte om niet op zondag te lopen, viel ik ongemerkt in een gat. Ergens in mijn achterhoofd leefde toch de wens om de top te bereiken. Als sporter wil je gewoon het hoogst haalbare. Ik ging steeds minder lopen en stopte zelfs voor een paar maanden. Blessure, zei ik tegen mensen om me heen, wat niet helemaal gelogen was, maar me wel goed uitkwam. Inmiddels heb ik de smaak gelukkig weer te pakken. Maar plezier staat nu centraal, niet het behalen van de top.
Voor de lezer die zichzelf nog nooit in een trainingspak gehesen heeft, zal dat zwarte gat misschien wat raar overkomen. Maar ik moest denk ik verwerken dat ik definitief de top niet zou gaan halen. Dat mijn leven niet om mij draait, maar om Hem. Daarmee zeg ik niet dat mijn keuze de enige juiste was. Christus’ Kerk is groter, diverser en veelkleuriger dan wij ons in de Biblebelt kunnen voorstellen. Alle christenen zullen echter wel herkennen dat er een strijd gaande is. Hemel en hel vechten om onze aandacht, onze tijd en ons verlangen. De vraag of Hij daarbij op één staat of dat ik liever zelf op het podium sta, is voor iedereen relevant. Of je nou een geoefende sporter, drukke ondernemer, ijverig kerkenraadslid of werkende huismoeder bent.
Een paar maanden geleden was op zondag de bekende jaarlijkse midwintermarathon in Apeldoorn. Winnen in mijn eigen woonplaats, wat zou dat mooi zijn, dacht ik vorig jaar. In de kerk dacht ik destijds aan de duizenden lopers die op dat moment finishten op de Loolaan. Natuurlijk kriebelde het ook dit jaar. En dat zal wel altijd zo blijven. Maar ik heb er vrede mee dat ik nooit een van hen zal worden.
In de kerk dacht ik dit jaar niet aan die duizenden lopers, maar ontmoette ik de enige God. Genadig, geduldig en vol van ontfermen. Die ons telkens weer Zijn liefde biedt, ondanks dat wij vaak van Hem wegrennen. Na de dienst kreeg ik een berichtje van mijn wijkouderling: „Mooi dat je er was”, appte hij me na de dienst. Ik had het voor geen goud willen missen.