De Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) is inmiddels enige tijd bezig met haar project ”Statenvertaling bewaren”. In haar blad StandVastig gaf ze vorige week een toelichting op haar werkwijze en liet de stichting aan de hand van voorbeelden zien wat haar voor ogen staat. Zeven vragen en antwoorden.
Dat de GBS de Statenvertaling wil bewaren is toch niet nieuw?
Zeker niet, sterker: dit is een van haar twee doelstellingen: „Ten eerste richt zij zich op het behoud van de Bijbel in de Statenvertaling. Ten tweede draagt zij bij aan het verspreiden van Bijbels in andere talen in betrouwbare vertalingen”, vermeldt de Leerdamse stichting op haar website.
Aanleiding tot de oprichting, op 14 januari 1966, van de interkerkelijke ”Stichting tot handhaving van de Statenvertaling”, vanaf 1969 de GBS, vormde de sterke opkomst van de Nieuwe Vertaling van de Bijbel uit 1951. Deze ”NBG51”, uitgegeven door het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) in Haarlem, was nadrukkelijk bedoeld als vervanging van de Statenvertaling en werd, aldus het NBG op haar site, „al heel snel door de meeste protestantse kerken in gebruik genomen”. In bevindelijk gereformeerde kring leefde echter veel verontrusting over deze vertaling. Predikanten wezen op het „grote gevaar” ervan. De ”Gereformeerde Bijbelstichting tot handhaving van de Statenvertaling en tot verspreiding van protestantse en onvervalste Bijbeluitgaven” kon dan ook op de steun van velen rekenen. Op dit moment telt de GBS volgens haar site ongeveer 34.000 donateurs.
Wat houdt het project ”Statenvertaling bewaren” dan in?
Doel ervan, schrijven C.C. Bremmer en C. Valk namens de projectgroep in StandVastig, is „de Statenvertaling te bewaren voor het nageslacht. Door veranderingen in de Nederlandse taal hebben sommige woorden nu een andere betekenis gekregen dan in de 17e eeuw het geval was. Ook zijn sommige woorden geheel in onbruik geraakt. Deze ontwikkelingen maken het nodig om verouderde woorden soms te vervangen door synoniemen. Daarmee wordt beoogd om woorden en zinnen weer de betekenis te geven die zij in de oorspronkelijke Statenvertaling hadden.”
Bremmer en Valk beklemtonen dat wijzigingen alleen zullen plaatsvinden „waar dat nodig is doordat woorden niet meer begrepen worden of in betekenis veranderd zijn. Het overgrote deel van de tekst zal geheel onveranderd blijven. Naamvallen zullen worden gehandhaafd, een enkele uitzondering wellicht daargelaten.”
Op onder andere sociale media klonk de afgelopen dagen nogal wat onbegrip over de manier waarop de GBS dit project invulling lijkt te gaan geven. De stichting zou veel te terughoudend zijn in haar aanpassingen.
Onbegrip is er zeker. Ook onder heel wat predikanten en ambtsdragers in de gereformeerde gezindte leeft de wens de Statenvertaling toegankelijker te maken, bijvoorbeeld zonder woorden als ”des” en ”den” of ”mitsgaders”. De andere kant is dat bijvoorbeeld de synode van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland in juni uitsprak dat zij niet deelneemt aan het GBS-project. Verschillende synodeafgevaardigden zeiden te vrezen „voor een hellend vlak, waar op de ene stap de andere ongetwijfeld zal volgen”. Dit gevoelen leeft in een deel van de andere reformatorische kerkverbanden ook wel; her en der wordt vanaf kansels inmiddels gewaarschuwd tegen het project. De GBS bevindt zich, kortom, in een weinig benijdenswaardige positie.
Anderzijds worden op synodes van de Gereformeerde Gemeenten al sinds 2007, of nog eerder, grote zorgen geuit over de „toegankelijkheid” van de Statenvertaling.
Onder anderen de in februari overleden ouderling J.H. Mauritz, voormalig directeur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten, wees er in dat jaar op dat jongeren van de Statenvertaling „vervreemd” raken. „Dat willen we niet oplossen met een Herziene Statenvertaling (HSV), maar het moet ons wel aan het hart gaan.” Dit geluid klonk de jaren daarna steeds sterker. Nog onlangs gaven afgevaardigden van de classis Ridderkerk –die haar „diepe teleurstelling” uitsprak over het besluit van scholengroep Driestar-Wartburg om het gebruik van de HSV door docenten toe te laten– aan dat het GBS-project „wel erg lang duurt”. Aan de commissie Statenvertaling, ingesteld door de generale synode van de Gereformeerde Gemeenten, werd gevraagd „of het mogelijk is dit proces te bespoedigen, want dat is hard nodig”, aldus het classisverslag in De Saambinder.
Ook de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland schaarde zich –in juni vorig jaar– achter het GBS-project. De synode van de Hersteld Hervormde Kerk besloot in maart het idee van een „digitale werkvertaling” niet verder uit te werken en sprak eveneens haar bereidheid uit deel te nemen aan het GBS-project.
Het is geen geheim dat binnen deze kerkverbanden de meningen over dit project uiteenlopen: waar het voor de een (lang) niet ver genoeg gaat, gaat het voor de ander (veel) te ver. Hoe de verhoudingen precies liggen, is nog niet eens zo gemakkelijk te zeggen: predikanten willen er publiekelijk vaak weinig over kwijt.
Overigens speelt de discussie ook in gemeenten rond Bewaar het Pand binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). In veel andere CGK-gemeenten en gemeenten die zich rekenen tot de Gereformeerde Bond (GB) binnen de Protestantse Kerk in Nederland wordt de Herziene Statenvertaling, die er in 2010 kwam op initiatief van de GB, gebruikt.
Wie is eigenlijk eigenaar van de tekst van de Statenvertaling?
Strikt genomen niemand, maar voor de tekst in de GBS-editie is dat de Gereformeerde Bijbelstichting. Daarnaast heb je nog de zogenoemde Jongbloed-editie, maar uitgeverij Jongbloed heeft in 2021 alle rechten daarvan overgedragen aan de GBS. De in 2015 gepresenteerde Bijbel met uitleg (BMU) gebruikt de tekst van de Statenvertaling met toestemming van de GBS.
Dus zelfs al zouden een of meerdere kerkverbanden tot verdergaande aanpassingen van de Statenvertaling willen overgaan dan de GBS nu voorstelt, dan kan dat eigenlijk niet?
Dat klopt, tenzij ze daarvoor de tekst nemen van eerdere edities van de Statenvertaling. Maar dat zal dan het nodige extra werk met zich meebrengen.
Steeds weer blijkt hoe gevoelig de discussie rond eventuele aanpassingen van de Statenvertaling ligt. Is er nu niemand die hier het laatste woord in kan spreken?
Ook hier wreekt zich de grote kerkelijke verdeeldheid: er is nu eenmaal niet één overkoepelende (nationale) synode meer die besluiten kan nemen waar, zeg, de hele gereformeerde gezindte achter kan staan. Met als gevolg dat verschillende kerkverbanden de toekomst van de Statenvertaling nu laten afhangen van een stichting waarvan, gezien haar doelstelling, redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij deze vertaling ingrijpend gaat aanpassen – als deze kerken dit zouden willen, vanzelf. Er zal dus verdeeldheid zijn en waarschijnlijk blijven over de mate waarin de tekst van de Statenvertaling aangepast dient te worden aan het huidige taalgebruik.
Overigens, dát de tekst van de GBS-Bijbels er niet meer hetzelfde uitziet als de edities van de Statenvertaling uit 1637 en 1657, liet GBS-medewerker Bremmer in het vorige nummer van StandVastig al zien. Voormalig GBS-directeur L.M.P. Scholten schreef in ”Niets kan haar glans verdoven” (1987) ook al: „Wij spreken en schrijven de Nederlandse taal nu eenmaal anders dan onze voorouders 350 jaar geleden. Niemand heeft er behoefte aan om b.v. in Zach. 12:4 te lezen: „Te dien dage sal ick alle peerden met schouwigheyt slaen.” Of in Mark. 1:29 en 30: „Ende van stonden aen uyt de Synagoge gegaen zijnde / quamen sy in ’t huys Simonis ende Andree met Jacobo ende Joanne. Ende Simons wijfs moeder lagh met de kortse”, enz.”
Nieuw is de discussie dan ook zeker niet. In 1972, kort na de oprichting van het Reformatorisch Dagblad dus, liepen de gemoederen rond de zogenoemde Tukkerbijbel –een beperkte herziening van de Statenvertaling– hoog op. Het commentaar in deze krant van 1 juli 1972 liep uit op een appel: „Toch zal men ernstig moeten nagaan of op dit punt geen overeenstemming te bereiken is. (…) Zeker als het gaat om de uitgave van de Bijbel, van Gods Woord, mogen persoonlijke, kerkelijke of organisationele gevoeligheden en rivaliteiten geen enkele invloed uitoefenen. Bidt om de vrede van Jeruzalem; wel moeten ze varen die u beminnen.”