Werkdruk voor jonge onderzoeker te hoog
Vooral beginnende onderzoekers worden geconfronteerd met zeer hoge psychische arbeidsbelasting. Geef hen een kans tot bloei te komen onder normale arbeidsdruk.
Zij die zich geroepen voelen wetenschappelijk onderzoekswerk te verrichten moeten dit kunnen doen in een omgeving met minimale psychische belasting. De huidige realiteit aan de Nederlandse universiteiten is echter weerbarstiger. Beginnende wetenschappelijk onderzoekers in Nederland hebben te maken met zeer hoge werkdruk. De Nederlandse universiteiten zijn ingericht volgens een piramidevormig afvalsysteem, waarbij er telkens minder kandidaten tot een hogere laag kunnen doordringen. Bijvoorbeeld bij de overstap tussen promovendus en post-doctoraal onderzoeker. De werkdruk en daarmee samenhangende psychosociale arbeidsbelasting zijn zeer hoog. Stressbestendigheid geldt er feitelijk als primair selectiecriterium. Er is een systeem ontstaan waarin niet zozeer de intrinsiek gemotiveerde onderzoeker floreert, maar diegene die zich het beste binnen dit systeem kan handhaven. Dit is verkeerd en dat moet veranderen.
Een zeer duidelijk voorbeeld hiervan is het subsidieinstrument Veni waarmee men voor een aantal jaren het eigen salaris kan betalen. De kans dat een aanvraag hiervoor slaagt ligt rond de vijftien procent en indieners mogen maximaal drie jaar geleden zijn gepromoveerd. De vermeende nut en noodzaak van een dergelijke opzet wordt dan geïllustreerd door een voorstelling van zaken als een topsportsysteem. Echter, de vraag dient zich dan aan waarom men voor andere onderdelen van de publieke sector (bijvoorbeeld het middelbaar onderwijs) van een dergelijke opzet afziet.
Nauwelijks besproken
De effecten van psychische arbeidsbelasting op de groep jonge onderzoekers moeten zeer zeker niet worden onderschat. Het is echter begrijpelijk dat dit onderwerp vanwege de soms zeer precaire situaties niet of nauwelijks in de media wordt besproken. Een uitzondering hierop is een suïcide in juli 2017 in het Ornsteinlaboratorium van de Universiteit Utrecht. Helaas zijn er duidelijke aanwijzingen dat zich meer van dergelijke excessieve situaties hebben voorgedaan. Hoe pijnlijk dit ook zal zijn voor hen die dit aangaat, de Nederlandse universiteiten zullen hier op enig moment transparantie over moeten gaan tonen. Immers, de wetgever heeft in artikel 3.2 van de Arbeidsomstandighedenwet vastgelegd dat de werknemer redelijkerwijs tegen psychosociale arbeidsdruk dient te worden beschermd. Universiteiten kunnen zich daarom niet meer in redelijkheid beroepen op de stelling dat zulks wordt veroorzaakt door zaken buiten hun invloedssfeer. Bijvoorbeeld door gebrek aan wetenschapsfinanciering van overheidswege.
In het bijzonder zou deze boodschap gericht moeten zijn aan de universiteiten die zich op een confessionele grondslag beroepen. Bijvoorbeeld de Vrije Universiteit Amsterdam. De Herziene Statenvertaling verwoordt de woorden van de apostel Paulus in Efeze 6 als volgt: „laat het dreigen achterwege.” Het zoveel mogelijk vermijden van psychosociale arbeidsbelasting kan hier een redelijke interpretatie van zijn. Aan beginnende onderzoekers die geconfronteerd worden met stressvolle omstandigheden en kortdurende contracten aan veel verschillende universiteiten kan Psalm 56 troost en hoop geven: „U heeft mijn omzwervingen geteld.” Laat de universiteiten zich in deze houding herkennen en zich de zorgen om de jonge onderzoeker ter harte nemen. Ook door meer transparantie te tonen over de hierboven beschreven excessieve situaties die in het verleden lijken te zijn voorgevallen. In het verlengde hiervan moeten ook andere recente ontwikkelingen binnen de universiteiten zeer kritisch worden bezien. Hierbij doel ik met name op de zaken die tegenwoordig onder de parapluterm ”woke” worden geschaard. Bijvoorbeeld het tot in het extreme doorvoeren van gendergelijkheid en het verfoeilijken van westerse cultuur. Het is verbijsterend om te zien hoe in een sfeer van zoveel gevoeligheid, de psychische arbeidsbelasting van de jonge onderzoekers volledig ondergesneeuwd raakt.
De auteur is verbonden als data-analist aan het Tinbergen Instituut en de Erasmus Universiteit Rotterdam.