Het kabinet-Rutte III wil graag samenwerken met de oppositie in de Tweede Kamer. Maar dat lukt steeds minder goed. Soms lijkt de kibbelcoalitie de oppositie zelfs te minachten.
Woest reageerden de leiders van de grootste oppositiepartijen woensdagmiddag. Het debat over het kinderpardon was net geëindigd met de stemming over een motie van wantrouwen van de PVV. De Kamer stond aan het begin van een debat over een ander hoofdpijndossier: het klimaatakkoord.
PvdA-fractievoorzitter Asscher nam het woord. Hij wilde graag dat ook VVD-collega Dijkhoff aan het debat zou deelnemen. Die nam immers twee weken geleden afstand van het akkoord. Asscher wilde hem daarover ter verantwoording roepen, maar kennelijk voelde Dijkhoff daar niets voor. De VVD had, net als de andere coalitiepartijen, CDA, D66 en CU, niet de fractievoorzitter, maar de milieuspecialist ingezet.
„Het is uitgesproken bizar en laf als je een proefballon alleen in de krant oplaat”, zo foeterde Asscher. De andere oppositiepartijen steunden hem. Maar Dijkhoff kwam niet en uiteindelijk werd het debat uitgesteld. De Kamer kijkt deze donderdag naar een ander moment voor het debat. Met de fractievoorzitters.
Symptomatisch
De affaire van woensdagmiddag is symptomatisch. De coalitie komt steeds vaker alleen te staan in de Tweede Kamer. Dat was eigenlijk ook het geval tijdens het debat over het kinderpardon, woensdagmorgen en –middag. De linkse oppositiepartijen complimenteerden de regeringspartijen weliswaar met het pardon, maar voor het overige leverden ze ongezouten kritiek op het compromis dat de coalitie dinsdagavond overeenkwam. Ze kwamen tenslotte niet met dit compromis om de oppositie te plezieren, maar om zelf weer als eenheid naar buiten te kunnen treden en bij de verkiezingen goede sier te maken.
Premier Rutte had zich de verhouding tussen oppositie en coalitie zo anders voorgesteld. Bij de start van de nieuwe regeerperiode benadrukte hij de wenselijkheid van samenwerking met de oppositiepartijen. Hoe is de verhouding nu zo verstoord geraakt? Heeft dat met de komende verkiezingen te maken? Zeker. Alle partijen hebben behoefte om zich te profileren. Maar er is meer aan de hand. De oppositiepartijen voelen zich al langer niet serieus genomen. Dat bleek de achterliggende maanden ook tijdens discussies over het milieu en pensioenen.
De discussie over de afschaffing van de dividendbelasting vorig najaar deed de deur voor de meeste oppositiepartijen dicht. Vanaf de start van het kabinet, in oktober 2017, liepen ze daartegen te hoop, maar de coalitie gaf geen krimp. Zoals bekend blijft de dividendbelasting uiteindelijk wel; niet omdat Rutte de voltallige oppositie zo graag ter wille wilde zijn of omdat hij vatbaar bleek voor de talloze inhoudelijke tegenargumenten, maar omdat hij zelf niet langer het nut van afschaffing inzag toen bleek dat het hoofdkantoor van zijn vorige werkgever, Unilever, in Londen bleef.
De oppositie is er klaar mee om op deze manier behandeld te worden. Ze ervaart een zekere minachting in de wijze waarop zij door de coalitie bejegend wordt. PvdA-fractievoorzitter Asscher stelde woensdag tijdens het ordedebatje over het klimaatakkoord: „In een parlementaire democratie houdt de coalitie serieus rekening met de wensen van de oppositie.”
Dat Rutte en de zijnen dit tot nu toe niet doen, kan hen na de Statenverkiezingen, waardoor ze waarschijnlijk hun meerderheid in de Senaat kwijtraken, lelijk opbreken.