SGP-kritiek op islam keert als boemerang terug
Als de SGP wil voorkomen dat haar vrijheden in dit land verder worden beknot, moet ze zich uitspreken tegen rechts-populisme, en niet tegen islam, stelt Matthijs Appelman.
Het was zonder meer een opvallend moment tijdens het RTL-debat afgelopen zondag. Op de vraag of de islam een bedreiging was voor de Nederlandse identiteit antwoordden de lijsttrekkers van CDA, D66, PvdA, GroenLinks en SP eensgezind “nee”. Nog opvallender was echter dat SGP-lijsttrekker Van der Staaij bij de NOS stelde dat hij de islam wél als een bedreiging zag.
In die harde afwijzing van de islam schuilt een gevaar. Het debat over de islam zoals dat in Nederland gevoerd wordt, is namelijk geen debat over theologie, maar een debat over de Nederlandse identiteit. En de spelregels van dat debat worden niet bepaald door Van der Staaij, maar zijn enige tijd terug al bepaald door de rechts-populisten.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een stigma te liggen op discussies over nationale identiteit, omdat ze werden geassocieerd met nazisme en fascisme. Pas in de jaren 70 wisten rechts-intellectuele groeperingen in Frankrijk –de Nouvelle Droit– deze discussie nieuw leven in te blazen. Dit deden ze aan de hand van de doctrine van het etnopluralisme, die stelt dat verschillende culturen van elkaar gescheiden moeten blijven om hun unieke karakters te kunnen behouden. Als je twee groepen mensen met elkaar mengt, zal dat enkel leiden tot het uitsterven van beide culturen.
Deze doctrine bleek erg succesvol omdat ze geen hiërarchische elementen bevatte: de ene cultuur was niet per se beter dan de andere, het ging er enkel om dat beide culturen niet moesten verdwijnen. Verschillende extreemrechtse partijen in Europa gebruikten deze doctrine om opnieuw het debat over de nationale identiteit aan te gaan. Ze bleven daarbij echter zoeken naar legitieme hiërarchische elementen om te beweren dat de eigen cultuur superieur was aan andere, zonder daarbij het risico te lopen dat ze publiekelijk weggezet zouden worden als racisten of xenofoben.
Zo rond de eeuwwisseling vond men een oplossing voor dit probleem, dat vooral in Nederland erg succesvol is gebleken: de doctrine van het neoculturalisme. Men schetste een nationaal beeld waarin een wij- en een zij-groep radicaal tegenover elkaar kwamen te staan. ”Wij”, dat zijn de autochtone Nederlanders: modern, tolerant, met een joods-christelijke achtergrond. ”Zij”, dat zijn de immigranten: amodern, fundamentalistisch, en dikwijls islamitisch. Kritiek leveren op moslims werd niet langer gezien als racisme, maar werd legitiem vanwege een gebrek aan assimilatie onder mensen met een migratieachtergrond. Wat deze doctrine bovenal succesvol maakte, was de incorporatie van progressief-seksuele waarden, die eerder exclusief onderdeel waren van het links-progressieve discours.
Waar men voor de eeuwwisseling nog van mening kon verschillen over homoseksualiteit is dat in Nederland tegenwoordig ondenkbaar. In Nederland is de omarming van progressief seksuele waarden vele malen in rap tempo geëffectueerd. Gematigden en progressieven hebben er vooralsnog geen weerwoord op kunnen formuleren. Het opkomen voor homoseksuelen wordt nu geassocieerd met kritiek leveren op moslims, en wie zich uitspreekt tegen islamofobie krijgt al snel de kritiek homo- en vrouwenrechten te trivialiseren.
De ironie wil dat wanneer Van der Staaij in dit debat stelt dat de islam een bedreiging is voor de Nederlandse identiteit, hij het ”wij-zij-frame” van de rechts-populisten bevestigt. Daarmee verkleint hij indirect de ruimte voor zijn eigen achterban. Op het gebied van vrouwenrechten en homoseksualiteit wil de gemiddelde SGP’er namelijk nog weleens afwijken van de seculiere meerderheid. Waar het gros van de samenleving man en vrouw als volledig gelijk ziet, stelt de gemiddelde SGP’er dat ze gelijkwaardig zijn, maar wel met elk hun eigen plaats. Waar het tegenwoordig de norm is om homo- en heteroseksualiteit als gelijkwaardig te zien, wijst de gemiddelde SGP’er de homoseksuele praxis af.
Dat de ruimte voor het hebben van een afwijkende mening op deze gebieden aan het verkleinen is, is op verschillende terreinen zichtbaar. Zo werd de SGP gedwongen vrouwen toe te laten op haar kieslijsten, verloor de stichting Hart van Homo’s haar recht op subsidie omdat ze een afwijkende mening had over de homoseksuele praxis, en staat nu zelfs de onderwijsvrijheid ter discussie. Nu zal ik de laatste zijn die stelt dat de SGP’ers het bijzonder slecht hebben in dit land, integendeel, maar de vraag is wel of zij deel blijven uitmaken van de Nederlandse identiteit zoals deze in het huidige politieke debat wordt geschetst.
Toen onlangs premier Rutte na aanleiding van zijn open brief en zijn ”pleur-op-uitspraak” gevraagd werd wat hij dan precies verstaat onder die Nederlandse identiteit, liet ook hij er geen twijfel over bestaan: gelijkheid tussen homo- en heteroseksueel en gelijkheid tussen man en vrouw. Als de SGP wil voorkomen dat haar vrijheden in dit land verder worden beknot, moet de partij zich uitspreken tegen dit rechts-populistische frame en opkomen voor een pluralistische samenleving waarin mensen er verschillende meningen op na mogen houden. Als zij blijft meegaan in de eenzijdige formulering van de islam als bedreiging voor de Nederlandse identiteit, dan zal zij enkel haar eigen graf graven.
De auteur studeert sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.