’t Is jammer voor PVV-leider Wilders, maar als zijn vraag aan de kiezers donderdag luidde: „Wilt u meer of minder Europa?”, dan hebben die niet massaal: „Minder, minder” geschreeuwd.
Van het omgekeerde is evenmin sprake. Dat pro-Europa-partij D66 er een zetel bij krijgt, kan immers moeilijk uitgelegd worden als een wending van de kiezer in eurofiele richting, aangezien een andere Brusselgezinde partij, GroenLinks, juist een zetel verloor.
Wat heeft de kiezer de politiek deze week dan duidelijk willen maken? Opvallend is dat 63 procent van de kiesgerechtigden donderdag niet eens in de benen kwam. Volgens een onderzoek van Ipsos bleef van deze groep 35 procent thuis omdat hij geen interesse heeft in de Europese politiek en deed 34 procent dat omdat hij geen vertrouwen heeft in diezelfde politiek. Slechts 15 procent bleef thuis vanwege de reden ”Ik ben tegen Europa”.
Dat de Nederlandse kiezer sceptisch is over de Brusselse bureaucratie is uit eerdere onderzoeken genoegzaam bekend. Maar juist daarom is het opvallend dat in het onderzoek van Ipsos 45 procent van de ondervraagden ja antwoordde op de vraag of Nederland beter af is ín de EU dan erbuiten. Slechts 29 procent antwoordde nee. En op de vraag of de EU sneller maatregelen moet treffen als een van de lidstaten zich niet aan financiële afspraken houdt, zei 82 procent ja.
Kortom, eenduidig negatief over Europa zijn de meeste Nederlanders niet. Wel vinden zij dat Brussel de dingen die het doet, beter moet doen. Maar kennelijk hebben veel kiezers het gevoel dat een stem uitbrengen voor het Europees Parlement die verbeteringen niet dichterbij brengt.
Nee, het ontbreekt die thuisblijvende kiezers niet aan democratische gezindheid. Voor de Kamerverkiezingen (opkomstpercentage 74,5) komen velen van hen immers wel hun bed uit? Zij geloven alleen niet dat het deelnemen aan Europese verkiezingen aan de Brusselse werkelijkheid ook maar iets zal verbeteren.
De vraag is wat de politiek tegen deze lethargie van de kiezer kan en moet ondernemen. Nóg een keer uitleggen dat het EP de laatste jaren juist veel meer macht heeft gekregen? Misschien is er een andere, betere route om de Nederlandse burger te laten merken dat zijn stem wel degelijk iets kan betekenen in Europa.
Twee weken geleden presenteerde VVD-Kamerlid Leegte in Den Haag een boeiend rapport, getiteld ”Voorop in Europa”. In dit rapport betoogt deze parlementariër dat nationale parlementen veel meer invloed op de Brusselse besluitvorming kunnen uitoefenen dan zij denken. En dat zij veel meer kansen en instrumenten hebben dan zij zich bewust zijn. De stelling van Leegte: de Tweede Kamer is de belangrijkste schakel tussen de Nederlandse kiezer en het Europese bestuur.
Maar... dan moet de Kamer zich wel bewust zijn van een drietal aandachtspunten: 1) Hij moet op tijd in Brussel aan de bel trekken en moet zijn stem al in het begin van het Europese besluitvormingsproces laten horen; 2) Hij moet regelmatig zelf het initiatief nemen; 3) Hij moet frequenter samenwerken met andere nationale parlementen én met het EP; samen een vuist maken tegenover de Europese Commissie werkt beter dan in je eentje maar wat aanmodderen.
Het rapport van Leegte –in feite een advies van de Kamer aan zichzelf– verdient het door onze parlementariërs serieus genomen te worden. Als we in Nederland zijn lijn volgen, benutten we immers onze eigen volksvertegenwoordiging beter, maken we het zogeheten democratische gat in Europa kleiner en laten we –mooi meegenomen– het politieke primaat zo veel mogelijk liggen bij de nationale lidstaten.
Nee, daarmee verandert het opkomstpercentage bij Europese verkiezingen niet meteen. Maar het lage peil ervan wordt dan wel een minder groot probleem.