Moeten we het hebben over de ”Nijkerkse beroering” of de ”Nijkerkse opwekking” van de achttiende eeuw? Het antwoord op die vraag zegt veel over wie je zelf bent, zo maakt Fred van Lieburg duidelijk.
Het is een boek zoals je niet vaak ziet: een omkeerboek. Aan de ene kant ”Heilig Nijkerk”, aan de andere kant –even op z’n kop draaien– ”Hemels Hoevelaken”. Twee teksten, geschreven door afzonderlijke auteurs, elk met afzonderlijke pagina’s voor titelgegevens, noten, literatuur en illustraties. Maar wel samen in één band gebonden: wie het ene boek aanschaft, krijgt het andere op de koop toe.
”Nijkerk” is twee keer zo dik als ”Hoevelaken”, maar dat weerspiegelt uiteraard de verhoudingen tussen beide plaatsen. Niet alleen is Nijkerk de grootste van de twee, het is ook veel beroemder geworden in de kerkgeschiedenis. De Nijkerkse beroeringen waren al in de achttiende eeuw wereldnieuws, en ze weten nog altijd mensen te boeien en te inspireren.
Misschien komt dat juist doordat het zo moeilijk is om te zeggen hoe de gebeurtenissen precies geduid moeten worden. Zuchtende, huilende, klagende en stuiptrekkende mensen onder de preek – voor de een is het een bewijs dat Gods Geest destijds op een bijzondere manier aan het werk was, voor de ander een bewijs dat mensen gevoelig waren voor massahysterie, dat ze last hadden van groeiende sociale spanningen, of zelfs dat ze gingen hallucineren door hun veelvuldige contact met de giftige doornappel, een plant die in Nijkerk veel voorkwam bij de tabaksverbouw.
Fred van Lieburg, de auteur van het deel over Nijkerk, maakt geen keus tussen de verschillende visies, maar hij biedt een prachtig overzicht van de manier waarop mensen de eeuwen door naar de Nijkerkse gebeurtenissen gekeken hebben. Tijdgenoten zagen ze vooral als ”beroeringen”, omdat ze de vaststaande orde verstoorden. Maar later veranderden ze in een ”opwekking”, omdat ze voedsel gaven aan de behoefte aan meer emotie en spiritualiteit in de kerk.
Misschien is de meest genuanceerde benadering nog wel van dominee Gerardus Kuypers zelf, een van de hoofdrolspelers. Als de emoties in Nijkerk al te hoog oplopen, stelt hij dat heftige lichaamsbewegingen weliswaar een natuurlijk gevolg van knellende zielsangst kunnen zijn, maar uiteindelijk geen directe uiting van Gods Geest – al kunnen ze wél het werk van de Geest begeleiden. De brief waarin Kuypers terugblikt op de Nijkerkse gebeurtenissen, hier voor het eerst vertaald en uitgegeven, vormt een van de hoogtepunten in dit boek.
In de manier waarop Van Lieburg verslag doet van de geschiedenis wordt intussen iets zichtbaar van zijn eigen idealen en doelstellingen. Zoals hij uitdrukkelijk stelt aan het eind van het verhaal: hij wil geen kerkgeschiedenis schrijven, maar religiegeschiedenis. Gereformeerd, rooms-katholiek, luthers, Joods, alles naast elkaar. En vooral: niet de officiële visie van welke kerk dan ook op haar eigen geschiedenis, maar de manier waarop mensen hun geloof hebben beleefd, hun gedrag, hun ervaringen, hun ideeën – of die nu in overeenstemming zijn met de kerkelijke leer of niet.
Eenzelfde benadering wordt zichtbaar in het verhaal van John Exalto over Hoevelaken. De geschiedenis van Hoevelaken is minder spectaculair, en daardoor komt het misschien dat het hoofdstuk over ‘tovenaar’ Rikert Vreekamp, de overgrootvader van de theoloog dr. H. Vreekamp en hoofdpersoon in diens boek ”De tovenaar en de dominee”, een zwaar accent in het geheel krijgt. Maar het is uitermate boeiende materie: op welke manier versmelten hier bevindelijkheid en volksgeloof, en in hoeverre is het hele verhaal van de tovenaar vooral een staaltje van beeldvorming achteraf?
Exalto maakt duidelijk dat er voor de religiegeschiedenis aan Vreekamps benadering veel bezwaren kleven, en daar heeft hij vermoedelijk gelijk in. Je kunt niet over eeuwenoude tradities en verhalen spreken, zonder oog te hebben voor de problematiek van de overlevering. Toch is ook weer niet alles een constructie van de twintigste eeuw – ik had het wel boeiend gevonden als de auteur iets meer had verteld over de botsing tussen het magische en het rationalistische wereldbeeld, zoals die de eeuwen door zichtbaar wordt in de kerkgeschiedenis.
Die eeuwen overkoepelende aanpak is immers juist een van de sterke punten van dit boek: de héle religiegeschiedenis van Nijkerk en Hoevelaken komt aan bod. Van diep in de middeleeuwen tot de dag van vandaag. Er zijn niet veel lokaal-historische studies die zo diep graven en tegelijk zo’n goed overzicht bieden – wat dat betreft smaakt dit boek naar veel meer.
Juist vanuit de plaatselijke kerk- en cultuurgeschiedenis, de persoonlijke verhalen en ervaringen van mensen uit het verleden, wordt iets zichtbaar van de mentaliteit, de opvattingen, en ook het geloof van vroeger tijden. Mooi en opvallend is daarbij dat zowel Van Lieburg als Exalto veel aandacht besteedt aan mensen die een beetje buiten het ‘officiële’ kerkelijke leven vielen: de oefenaars, de gezelschapsmensen, allerlei niet-kerkelijke vormen van spiritualiteit.
Voor de christelijke lezer –zeker als die geen historicus van beroep is– kan het intussen lastig blijven om de onbevangen blik op de geschiedenis te laten samengaan met de eigen visie op geloof en kerk, de eigen religieuze identiteit. Van Lieburg zelf erkent dat „gelovig enthousiasme” en „nuchtere geschiedbeoefening” soms twee verschillende werelden zijn.
Niettemin lijkt het me een opdracht voor zowel lezers als auteurs om geloofswaarheid en historische waarheid zo goed mogelijk met elkaar te verzoenen. Aan de ene kant is het goed dat heilige huisjes afgebroken worden, en onterechte ideaalbeelden aan de kaak gesteld, aan de andere kant is het voor een christen niet onverschillig welke versie van de geschiedenis je aan volgende generaties wilt doorvertellen. Eerlijkheid is daarbij een kernbegrip – en dat is wat dit boek te bieden heeft.
”Heilig Nijkerk. Religiegeschiedenis van een landstad”, Fred van Lieburg/”Hemels Hoevelaken. Religiegeschiedenis van een Valleidorp”, John Exalto; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2013; ISBN 978 90 239 2720 4/2710 5; resp. 192 en 96 blz.; € 15,-.