Waarom noemen we een bespeler van een orgel een organist? Iemand die met een cello muziek maakt, heet een cellist. Een musicus die de toetsen van een piano betast, noemen we een pianist. Een fluitbespeler noemen we een fluitist. Waarom heet een organist dan geen orgelist?
Deze vraag stelde een lezer me. Hij had zelf op internet naar een antwoord gezocht, en kwam daar de verklaring tegen dat ”organist” komt van het Engelse woord voor orgel: organ. Maar hij vond het een onbevredigende verklaring. En terecht. In etymologische woordenboeken staat niets over een Angelsaksische herkomst.
Dat een orgelbespeler een organist heet, heeft te maken met een oude benaming van dat instrument. Eeuwen geleden noemde men een orgel ”een orgaan”. In een in 1641 uitgegeven boek over de stad Leiden staat over iemand geschreven dat hij „leyt begraven in S. Pieters Kercke voor het groote Orgaen”.
Tegenwoordig is ”orgaan” vooral de benaming van een inwendig lichaamsdeel of een bestuurlijke instantie. En, iets minder bekend, van een magazine of andersoortige uitgave waarmee een bedrijf, stichting of vereniging zich aan de buitenwereld presenteert. De Banier is het partijorgaan van de SGP, bijvoorbeeld.
Al deze betekenissen heeft het Engelse woord ”organ” trouwens ook. En dat komt omdat dit woord én zijn Nederlandse broertje van het Latijnse ”organum” afstammen. Dat betekent simpelweg: werktuig. En ja, er is in de loop der eeuwen nogal een grote verscheidenheid aan werktuigen ontstaan, dus is het niet gek dat ”orgaan” breed wordt ingezet.
De bespeler van een orgel kreeg geen ander naampje
Het Woordenboek der Nederlandsche Taal noemt bij ”orgaan” als eerste: „Oudtijds in den zin van: muziekinstrument: inzonderheid als naam voor het orgel. (…) Thans verouderd en door Orgel vervangen.” Dit lemma is in 1906 geschreven. Een eeuw geleden was het dus al niet gebruikelijk om een orgel ”een orgaan” te noemen.
De bespeler van een orgel kreeg geen ander naampje; die bleven we organist noemen. Hoewel, het woord ”orgelist” bestaat ook. En het vreemde is: dat noemt Van Dale dan weer de verouderde variant van ”organist”.
Op het wereldwijde web tref ik de orgelist onder andere aan in een gedicht van Gerrit van de Linde (1808-1858): „Als je ’t ook niet wist,/ Dan zei je: „Is dat het halve zoontjen niet van den orgelist.”/ Maar geen orgelist, dat ik weet, heeft het hem nog na gedaan,/ Of de man moet byzonder vroeg zijn opgestaan.”
Redacteur Chris Klaasse bespreekt een taalkwestie. Reageren? chris@rd.nl