Strijden met open vizier wordt in onze samenleving nog altijd hoog gewaardeerd. Het getuigt van eerlijkheid, transparantie en moed. Wie een masker opzet, heeft iets te verbergen.
Als men dit als uitgangspunt neemt, is er veel te zeggen voor het verbod op gelaatsbedekkende kleding waartoe het kabinet vrijdag heeft besloten. Wie voortaan in de openbare ruimte zijn of haar gezicht verbergt achter een boerka, sluier, masker of helm, riskeert een boete van maximaal 380 euro. Dragers van integraalhelmen op motor of bromfiets en carnavalsvierders hoeven zich overigens geen zorgen te maken als zij hun gezicht bedekken, tenminste zolang ze hun gelaat functioneel bedekken.
Met het besluit komt het kabinet gedoogpartner Wilders tegemoet, die in december 2005 al een motie in de Kamer voorlegde waarin de regering ertoe werd opgeroepen een boerkaverbod uit te vaardigen. Die werd toen ook aangenomen, onder andere met steun van de VVD en het CDA.
Voor het verbod op gezichtsbedekkende kleding worden diverse argumenten aangevoerd. Een boerka zou vrouwonvriendelijk en middeleeuws zijn. Dragers zouden in hun omgeving gevoelens van onveiligheid oproepen, omdat je nooit kon weten wat er onder het wijde gewaad verborgen was. De recente geschiedenis had immers geleerd dat sommige terroristen er ook bommen onder stopten. En het kledingstuk zou normaal sociaal verkeer en daarmee de integratie hinderen.
Niet elk bezwaar tegen de boerka is even sterk. Zo is duidelijk dat bommen ook onder andere wijde gewaden verborgen kunnen worden. En op de vraag of de boerka vrouwonvriendelijk is, zullen vooral de draagsters zelf antwoord moeten geven. Het gaat te ver als de overheid met dat argument kledingvoorschriften gaat geven.
Relevant is wel dat mensen in het sociaal verkeer herkenbaar moeten zijn. Wie zich verschuilt achter een vorm van gezichtsbedekking hindert onnodig het contact en de integratie. We spreken in onze westerse cultuur van aangezicht tot aangezicht met elkaar.
Wilders ziet het kabinetsbesluit als een overwinning in de strijd tegen de islamisering. Toch moet dit niet worden overschat. De groep vrouwen die in ons land een boerka draagt is gering; maximaal gaat het om enkele honderden vrouwen. Het besluit heeft daarom veel weg van symboolpolitiek. Het maakt hooguit duidelijk dat er in ons land grenzen zijn aan de opmars van de islam.
Ook al is het zo dat de toenemende invloed van het islamitisch geloof reden geeft tot zorg, is het niet verstandig om het genomen besluit zonder meer te omarmen. Ook al zijn deskundigen het er niet over eens of het dragen van de boerka religieus is bepaald, het besluit raakt wel het punt van de vrijheid van godsdienst.
Onder het motto dat de islamisering begrensd moet worden, dreigt er in ons land bijna sluipend een ontwikkeling gaande te zijn die de godsdienstvrijheid onder druk zet. De recente politieke discussie over een verbod op het ritueel slachten past daar ook in. De vraag is of door degelijke besluiten met het badwater niet een kostbaar kind overboord wordt gezet.