Aalders legt Karadzic uit
Het lijkt haast oneerbiedig dr. W. Aalders naast Radovan Karadzic af te beelden. Als er ooit twee mensen waren die niets met elkaar hadden, dan wel deze twee.
Karadzic is de man die de Bosnische Serviërs opstookte om hun eigen staat te vestigen en de Bosnische moslims aan de kant te schuiven. Dat liep onder meer uit op de massamoord in Srebrenica, het grootste bloedbad in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Het Joegoslaviëtribunaal gaat hem er de komende tijd voor berechten.
Aalders (1909-2005) had zeker ook iets met de Tweede Wereldoorlog, maar dan zo dat weinig hem met meer afschuw vervulde. Toen de Duitse soldaten in mei 1940 langs de pastorie in Koudum marcheerden, had hij het gevoel de „geschiedenis op heterdaad te betrappen.” Op bijna elke bladzijde van zijn historische werken proef je een diepe walging over geschonden recht. Laat staan dat hij iets zou hebben met misdaden tegen de mensheid.
Nee, vrienden zouden de twee nooit zijn geworden. Maar toch, om Karadzic goed te begrijpen hebben we Aalders wel nodig. Op essentiële punten biedt juist hij de sleutel om de toekomstdromen van de Bosnisch-Servische leider te doorzien.
Karadzic verwerkte zijn ideeën over de toekomst van zijn land jarenlang in gedichten. In 1992 vertelde Karadzic in een documentaire op de heuvels boven het belegerde Sarajavo dat hij dit schouwspel reeds twintig jaar eerder in dichtvorm had verwoord.
Een Amerikaanse jurist heeft daarom voorgesteld Karadzic’ poëzie als bewijs bij het tribunaal te gebruiken. Overal waar „voorzienigheid” staat, zou men dan „opzet” of „opruiing” kunnen lezen.
De voormalige CDA-politicus Arie Oostlander vertelde op 24 juli in deze krant dat „bloedvergieten” voor Karadzic „alleen maar tot een mooier drama” leidde. De strijd van de Bosnische Serviërs was puur een „poëtisch” schouwspel. Tijdens een ontmoeting met Karadzic in 1992 had de Europarlementariër geproefd dat „bloed en bodem” zijn denken bepaalden.
Diezelfde dag liet NRC Handelsblad zijn voormalige Balkancorrespondent aan het woord, Raymond van den Boogaard. Die had van persconferenties van de leider onthouden dat hij „bepaald zeer romantische” opvattingen over oorlog had; „een epische strijd van het Servische volk.” De stap van de poëzie naar de politiek was daarom vloeiend en vanzelfsprekend.
In zijn boekje ”De overlevingskansen van een protestantse natie” (1987) werkte Aalders het thema ideologie uit, dat hij ook al aan de orde had gesteld in ”Theocratie of ideologie” (1977).
Hij wijst hierin dichters en filosofen aan als „hoofdschuldigen” van de Franse Revolutie. Zij spiegelden de mensen dromen van een volmaakter wereld voor. De door de historie geschonken wereld was niet goed genoeg meer, want de dichterlijke fantasie had iets bedacht wat mooier en begeerlijker was.
Onder het volk voedt dit de hartstocht en dweperij. Krijgt zo’n toekomstdroom eenmaal voet aan wal, dan begint de vulkaan te gisten.
Voor een schrijver is het visioen echter niet genoeg meer. Bedwelmd door zijn ideologie, verlangt hij de staatsmacht. Hij moet en zal die wereld bouwen die hij met zijn geestesoog al heeft gezien.
Aalders heeft er geen goed woord voor over. „Fanatisme en utopische dweperijen”, noemt hij het. Politieke dichters rusten niet voordat ze de „geschiedenis hebben overmeesterd.” Krijgen deze gedachtespinsels eenmaal bezit van een land, dan is het een gevaar voor zijn buren.
De Joegoslavische oorlogen zijn er het bewijs van. Karadzic hield de Serviërs een „historische kans” voor, aldus Oostlander, doordrenkt als men was van een hardnekkig bloed-en-bodemdenken.
Daarom staan Aalders en Karadzic ook niet naast elkaar. Ze staan tegenover elkaar.
Evert van Vlastuin
Reageren aan scribent?buza@refdag.nl.