Zijn godsdienst en geloof niet simpelweg een product van onze hersenen?
De neuropsychologie onderzoekt de rol van onze hersenen in ons denken, voelen en handelen. Neurowetenschappers als Dick Swaab en Erik Scherder hebben dit onderzoek voor een breed publiek toegankelijk gemaakt. „Wij zijn ons brein”, claimt Swaab zelfs. Oftewel: alles wat we denken, voelen, willen, al ons gedrag is een gevolg van processen in ons brein. Betekent dit ook dat godsdienst en geloof het product van ons brein zijn? Sommige neuropsychologen lijken die gedachte toegedaan. In de vorige eeuw gingen onderzoekers zelfs op zoek naar een specifiek hersengebied dat verantwoordelijk was voor religieuze ervaringen: de ”God spot”. Inmiddels richten studies zich meer op de vraag welke netwerken in ons brein betrokken zijn bij religie en religieuze ervaring. Met regelmaat komt de vraag echter terug of geloven niet voortkomt uit ons brein.
Deze vraag raakt aan een klassieke opvatting in de godsdienstpsychologie, namelijk die van Sigmund Freud (1856-1939). Volgens de psychoanalyticus uit Wenen komt geloof in God voort uit menselijke behoeften en verlangens. Het is een reactie op je emoties. Freud noemt angst, schuld en het verlangen naar bescherming als psychologische motieven voor religie. Daarom is hij er ook uitgesproken negatief over. Religie is een illusie, een projectie van je eigen verlangens, stelt hij, niets anders dan een psychologisch proces. Je kunt daar beter afstand van doen en je vertrouwen op de wetenschap stellen.
Niets meer?
Bij de uitspraken „Geloof is simpelweg een product van onze hersenen” en „Geloof is niets anders dan een projectie van je eigen angsten, behoeften en verlangens” is sprake van ”nothing-buttery”: geloof is ”niets anders dan” en wordt gereduceerd tot een van de dimensies die daarin een rol spelen.
Nu beperken we ons in de wetenschap altijd: een historicus kijkt naar de historische aspecten van een bepaald verschijnsel, een econoom naar de economische, en ga zo maar door. Dat geldt ook voor de bestudering van geloof en godsdienst: dat kun je vanuit verschillende disciplines en perspectieven doen. Neem bijvoorbeeld iets als vasten: je kunt kijken naar processen in het lichaam (biologie), naar wat vasten doet met je mentaal welbevinden (psychologie), naar groepsprocessen (sociologie), naar historische wortels (geschiedenis), naar geloofsovertuigingen die een rol spelen (theologie), enzovoorts. Om een fenomeen goed te kunnen bestuderen, zoomt een wetenschapper in op een bepaald aspect. Dat is een reductie omwille van de methode – we noemen dat methodologisch reductionisme. Je kijkt heel goed naar één bepaald stukje van het fenomeen dat je onderzoekt; de andere aspecten laat je voor nu buiten beschouwing. Zo kijken neuropsychologen naar de rol van neuropsychologische processen en neurale netwerken in religieuze ervaring en praktijken. Dat wil niet direct zeggen dat andere perspectieven er niet toe doen, maar juist door die specifieke focus ontdek je boeiende dingen.
Freud ging een stap verder. Hij verabsoluteerde één aspect, namelijk het psychologische, en daarmee wilde hij een (volledig) antwoord geven op de vraag wat religie in wezen is. Deze vorm van reductionisme heet ontologisch reductionisme: het zegt iets over het zijn van een fenomeen (ontologie is de leer van het zijn van de dingen). Bepaalde neurowetenschappers reduceren op eenzelfde manier. Naar mijn mening is dat onjuist. Neuropsychologische en andere psychologische processen spelen zeker een rol in religie en geloof. Zonder onze hersenen kunnen we niet denken, willen, voelen en handelen – en dat geldt dus ook voor ons denken over geloof, godsdienstig gedrag en geloofsbeleving. Alleen betekent dat niet dat godsdienst en geloof dus niets anders is dan psychologie. Dat ons brein de persoonlijke praktijk en beleving van godsdienst en geloof mogelijk maakt, wil nog niet zeggen dat het de oorzaak is van beleving of gedrag. Psychologische benaderingen van geloof en ongeloof hoeven dus ook niet ten koste te gaan van andere benaderingen, zoals een theologische.
Veel meer
Geloofsovertuigingen, geloofservaringen en geloofspraktijken vinden niet slechts binnen onze hersenen plaats. Ze zijn ingebed in een veel bredere context. Geloof is ”embodied”, ”embedded”, ”enacted” en ”extended”. Als je knielt om te bidden, als je zingt of leest, doet niet alleen je brein, maar ook je lichaam mee (embodied). Dat is ingebed in een situatie, bijvoorbeeld een kerkdienst of dagopening op school, en in een bredere context, zoals je kerkelijke traditie (embedded). Je bent daar zelf ook in betrokken en je drukt bepaalde betekenissen uit in geloofspraktijken: de manier waarop je bidt en wat je zegt, laat ook iets zien van Wie God voor je is, wat bidden voor je betekent, maar ook hoe je je nu voelt. Je reageert daarbij ook op wat je ervaart binnen de situatie (enacted). Als je samen in de Bijbel leest en je krijgt een nieuw inzicht, of je wordt boven de situatie uitgetild, of iemand vertelt iets wat je herkent en je voelt je met die persoon verbonden, dan vormt dat jou en je manier van geloven ook weer. Gedrag is daarbij ook extended, in die zin dat de materiële werkelijkheid meedoet. Denk bijvoorbeeld aan een papieren Bijbel, een dagboekje, een filmpje van YouTube dat uitleg geeft, een kerkgebouw. Godsdienst en geloof zijn dus veel meer dan breinprocessen, ook psychologisch gezien. Theologisch gesproken geldt dat eens te meer.