Wetenschap is nooit neutraal maar altijd gekleurd door vooronderstellingen. Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang we dat maar steeds voor ogen houden.
Hoe kijken wij naar de werkelijkheid? Hoe lezen we die? Hoe interpreteren en verklaren we alles wat om ons heen gebeurt? Het antwoord heeft alles te maken met onze tijd en cultuur. Terugkijken in de geschiedenis laat zien dat het antwoord nogal veranderlijk is.
De Franse filosoof en socioloog Auguste Comte (1798-1857) stelde dat de menselijke geest in zijn ontwikkeling drie stadia heeft doorlopen. Op basis van zijn sociaal-evolutionistische maatschappijvisie onderscheidde de 19e-eeuwer:
het theologische stadium, waarin het onbegrijpelijke door verwijzingen naar bovennatuurlijke krachten wordt verklaard;
het metafysische stadium, waarin het geestelijke met behulp van abstracte begrippen zoals gerechtigheid, heiligheid en verzoening wordt omschreven;
het positieve of wetenschappelijke stadium, waarin alleen op grond van observaties en experimenten regelmatigheden in de verschijnselen worden verklaard.
In het eerste stadium heersen de krijger en de (tover)priester, in het tweede de theoloog en de rechtsgeleerde en in het derde de wetenschapper en de industrieel, aldus Comte.
Overboord
Voor ons als 21e-eeuwers is dat herkenbaar. We denken bij het eerste stadium aan de Germaanse natuurgodsdiensten met geesten, spoken, mythen en voorchristelijke goden zoals Wodan, Frija en Donar.
Toen het heidendom overtroffen werd door meer ontwikkelde beschavingen heeft in Europa en Amerika het christendom de ogen geopend voor de betekenis van Jezus Christus. De Reformatie bond de strijd aan met ongeloof en bijgeloof en stelde de Bijbel als het Woord van God centraal. Dat is de metafysische fase van Comte, die tot ver na de verlichting een grote invloed heeft gehad op ons volksleven.
Vanaf de 19e eeuw, met zijn vele uitvindingen, krijgen de mens en zijn inzichten een steeds centralere plaats. Aloude verklaringen vanuit de Bijbel en de schepping worden vervangen door nieuwe inzichten uit de geologie, biologie en natuurkunde. Met behulp van de historisch-kritische methode zetten Bijbelwetenschappers het gezag van de Bijbel overboord. Velen verklaren God als dood en het geloof in wonderen als niet meer van de moderne tijd.
Voorlopig
In onze tijd voert het wetenschappelijke stadium hoogtij. Overheidsbeleid is gestoeld op de laatste wetenschappelijke inzichten, waarbij de vraag vooral is of iets werkt. Of iets ook goed of rechtvaardig is, komt minder uit de verf. Ondertussen is het wel frappant dat, ondanks dit wetenschappelijke pragmatisme, de meest wonderlijke speculaties bij de seculiere mens erin gaan als zoete koek.
Deze benadering geeft de wetenschap ook een plaats die haar eigenlijk niet toekomt. De wetenschapsfilosoof Karl Popper (1902-1994) formuleerde de stelling dat wetenschappelijke theorievorming alleen houdbaar is als die te weerleggen is (falsificatie). Een theorie kan dus alleen maar wetenschappelijk worden genoemd als die te falsificeren is. Met andere woorden, wetenschappelijke verklaringen hebben altijd iets voorlopigs in zich. Een theorie is dus een voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag. Wij kennen ten dele.
Iemand die dit kernachtig onder woorden bracht, was de Engelse geleerde C.S. Lewis (1898-1963). In zijn tienerjaren zegde hij het christelijk geloof overtuigd vaarwel. Later werd hij van atheïst weer theïst en vond hij een genadige God.
Over zijn bekering heeft hij eerlijk geschreven. Het was, zegt hij, „een onverbiddelijke nadering van Hem die ik graag niet zou hebben ontmoet. (…) In de zomer van 1929 gaf ik toe en erkende ik God als God. Ik knielde en bad. Die avond was ik wellicht de neerslachtigste en onwilligste bekeerling in heel Engeland.”
Vanaf dat moment heeft hij veel nagedacht over de grote levensvragen, zoals de onmetelijkheid van het heelal, het probleem van het kwaad en het lijden en het bestaan van een universeel moreel bewustzijn (het geweten). Ondertussen neemt hij ook afstand van de kritiekloze aanvaarding van het intellectuele klimaat van zijn eigen tijd.
De theorie van de oerknal wordt door hem als „ongelooflijk” getypeerd. Evolutie toeschrijven aan toeval en natuurlijke selectie is volgens hem net zoiets als beweren dat een explosie in een drukkerij de ”Oxford English Dictionary” (een woordenboek met meer dan 500.000 lemma’s en 3,5 miljoen citaten) heeft doen ontstaan.
Eerlijk
Wetenschappelijke theorievorming heeft dus alles te maken met vooronderstellingen. Denk je met God of buiten Hem om? Absoluut kan een antwoord vanuit de biologie of natuurkunde nooit zijn. Het gaat immers om een voorlopig antwoord. Weliswaar kan de kracht van een bepaald antwoord worden geboekstaafd door herhaaldelijke experimenten of observaties. Maar het zit in de aard van de wetenschappelijke ontwikkeling dat ze nooit stilstaat.
Het is daarom ook verwonderlijk dat iets als de evolutietheorie zo massief wordt gepresenteerd. Darwiniaanse evolutie bevat wetenschappelijk gezien namelijk helemaal geen onomstotelijk bewezen feiten. Je hoeft geen wetenschapper te zijn om te zien dat degeneratie __ het wint van evolutie. De tijd is volgens mij dichtbij dat deze theorie, zoals onvermijdelijk met wetenschappelijke theorieën, door nieuwe onderzoeksresultaten bijgesteld of verworpen zal moeten worden.
Christelijke studenten doen er goed aan om de voorlopigheid van de wetenschap in het oog te houden en eerlijk wetenschappelijke theorieën te beoordelen op houdbaarheid en waarde-echtheid. Dan is je van je stuk laten brengen door ‘de wetenschap’ of allerlei inzichten van hooggeleerde en zeergeleerde docenten nergens voor nodig.
De auteur is econoom en historicus.