Bus naar speciaal onderwijs blijft haperen, sommige ouders stappen liever zelf in de auto
Al jaren klinken er klachten over het leerlingenvervoer naar het speciaal onderwijs. Wat merken ouders met een kind op een reformatorische school voor speciaal onderwijs van de problemen? En hoe gaan ze ermee om?

Tien voor halfnegen moet de 11-jarige Roan op school zijn. Hij woont in Rotterdam-Zuid, en vanaf daar is het een kwartiertje rijden naar De Rank, een reformatorische school voor speciaal onderwijs in Barendrecht. Geregeld rijdt de taxi pas na halfnegen voor bij het gezin Dekkers. En soms komt het busje helemaal niet, omdat de chauffeur ziek is of het voertuig pech heeft. „Hoe vaak mijn vrouw zelf maar de auto heeft gepakt om onze zoon te brengen of te halen, is niet te tellen”, verzucht vader Ronald Dekkers.
Vervelend, kun je zeggen. Maar voor leerlingen in het speciaal onderwijs is zoiets meer dan vervelend. „Als er iets is wat kinderen met een beperking nodig hebben”, zegt Dekkers, „dan is het structuur. En juist daar ontbreekt het aan.”
Telkens een andere chauffeur, steeds op een andere tijd, vaak te laat, dan weer een andere route: kinderen weten niet meer waar ze aan toe zijn. Dekkers merkt de gevolgen aan zijn zoon, die een ernstige vorm van ADHD heeft en leerproblemen. Hij wordt druk, tegendraads, agressief, zelfs onhandelbaar. Op school en thuis scheldt en stampt hij zijn frustratie er dan uit.
Voor Roan is het, zoals voor veel kinderen in het speciaal onderwijs, ingewikkeld dat steeds een andere man of vrouw hem komt ophalen en wegbrengen. Niet elke chauffeur heeft ook de pedagogische vaardigheden om met de doelgroep om te gaan, weet Dekkers.
Vingerwijzen
Al jaren zijn er grote problemen met het leerlingenvervoer naar het speciaal onderwijs. „Het lijkt wel of het met het jaar erger wordt”, zegt Elijah Delsink (21), voorzitter van LBVSO, de belangenorganisatie voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs.
Tegen het einde van de coronacrisis ging het volgens hem fout. „Tijdens de piek van de pandemie hebben veel vervoersbedrijven chauffeurs ontslagen omdat zij door de schoolsluiting zonder werk zaten. Zoiets maak je niet makkelijk ongedaan.”
Verantwoordelijken doen aan een „spelletje vingerwijzen”, zegt Elijah, die zelf thuiszitter werd omdat hij door vervoersproblemen vaak niet op school kon komen. „Het kabinet wijst naar gemeenten, en gemeenten wijzen weer naar de landelijke overheid omdat ze te weinig geld hebben.”
Staatssecretaris Mariëlle Paul van Onderwijs sommeerde gemeenten in november nog per brief dat ze beter hun best moeten doen om de problemen met leerlingenvervoer in het speciaal onderwijs op te lossen. Elijah ziet sindsdien weinig verandering.
Ook Dekkers, de vader van Roan uit Rotterdam, merkt niet dat het beter gaat. Hij deed al meermaals zijn beklag bij de gemeente en het vervoersbedrijf, maar heeft „niet het idee dat zij ervan wakker liggen”.
In december trok kinderombudsman Margrite Kalverboer aan de bel. „De rechten van een kwetsbare
groep kinderen staan onder druk door hoe we ze van en naar school vervoeren”, stelde zij.
Gezien de lange geschiedenis van de problemen verwacht Kalverboer dat deze binnen het huidige werkwijze niet op te lossen zijn. Daarom riep ze de staatssecretaris op het systeem anders in te richten.
We werken aan verbeteringen, schreef Paul eind februari terug, we zijn bezig met een gezamenlijke aanpak, het probleem staat op de agenda, we zijn in gesprek. Op Kalverboers suggesties voor verbetering ging ze niet of nauwelijks in. Alleen meer inspraak van ouders en leerlingen noemt ze „een belangrijke aanbeveling voor gemeenten”.
Kort lontje
Bij de Rehobothschool in Barneveld staan dagelijks zo’n vijftig busjes voor de deur om leerlingen te halen en te brengen. Als een bus een kwartier nadat de school uit is nog niet is komen opdagen, belt de school voor speciaal onderwijs het vervoersbedrijf. Dat gebeurt wekelijks een aantal keren, zegt managementassistent Jolien Verhage, die over het leerlingenvervoer gaat. „In vergelijking met het begin van het schooljaar gaat het nu beter. Toen moesten we dagelijks voor een aantal busjes bellen.”
Als leerlingen door vertraging met het busje te laat komen, heeft dat zijn weerslag op hen. „Zij vinden het heel vervelend als ze te laat een volle klas binnenkomen en een deel missen. Ook maken het lange wachten en de wisselende chauffeurs hen onzeker. Dat leidt tot onrust en spanning in de bus, waardoor kinderen zich op school vervolgens lastig kunnen concentreren.”
Vervoersbedrijven gaven in gesprekken met de Rehobothschool aan dat ze kampen met personeelstekorten.
Ook op reformatorische scholen voor speciaal onderwijs in de Randstad komen leerlingen „met regelmaat” te laat, zegt directeur Vincent Brauns van SO Randstad, met vestigingen in onder meer Barendrecht, Gouda en Sliedrecht. Hij schat in dat het dagelijks om 5 tot 10 procent van de leerlingen gaat.
Aanbestedingsprocedures vanuit gemeenten zijn zo strak op de kosten, dat vervoersbedrijven moeite hebben om de planning rond te krijgen, hoort Brauns over de onderliggende reden. „Voor hen is het niet kostendekkend om over voldoende personeel te beschikken.”
Tukje
De 13-jarige Hugo van der Blom uit Bleskensgraaf, die het downsyndroom heeft, zat vorig jaar anderhalf uur in een busje naar het speciaal onderwijs in Sliedrecht. Normaal gesproken een rit van twaalf minuten, maar door een chauffeurstekort werd de route drie maanden lang verlengd, vertelt Hugo’s moeder Arna. „Ik heb me daar best druk over gemaakt, vond het zielig dat hij zo lang onderweg was. Maar wat bleek? Hugo deed een tukje en vond het wel best. Hij kwam lekker uitgerust thuis.”
Veel leerlingen reageren echter ronduit negatief op de lange ritten en vele wisselingen. Leerkrachten merken dat „bijna de hele dag” aan hen, zegt directeur Brauns, zelf ook vader van een dochter in het speciaal onderwijs. „Onze doelgroep heeft behoefte aan een duidelijke, gestructureerde omgeving. Als de taxi rond halfacht komt, rekent het kind daar op. Zeker kinderen met een zware vorm van autisme kunnen door zo’n verkeerde start helemaal van de leg zijn. Ze zijn dan boos en verdrietig, hebben een kort lontje of zitten andere kinderen dwars.”
Sommige ouders mijden om deze reden het taxibusje en stappen zelf in de auto, weet Brauns. „Maar dat is niet voor iedereen mogelijk. Sommigen hebben verplichtingen voor hun werk of een kleintje over de vloer lopen; anderen wonen drie kwartier tot een uur bij school vandaan.”
Netwerk
Een van de ouders die het zelf rijden prima bevalt, is Lianne Broer uit Hendrik-Ido-Ambacht. Haar zoon Sil van 12 heeft behalve het syndroom van Down ook diabetes type 1. „Omdat zijn bloedsuiker instabiel is, moet hij vaak direct uit school iets van appelsap drinken. Van een taxivervoerder kun je niet verwachten dat die daarop toeziet. Door het syndroom van Down kan onze zoon niet zelf inschatten of het verkeerd gaat.”
Een pgb'er laten meerijden op de taxi bleek niet mogelijk, omdat die vergoeding onder een andere regeling valt. Het echtpaar Broer besloot daarom zelf vervoer naar Barendrecht, 9 kilometer verderop, te organiseren.
Lianne Broer brengt haar zoon twee dagen per week weg – haar werk is vlak bij de school. Daarnaast rijdt haar man op zijn vrije dag; vriendinnen en een dochter zorgen op andere dagen voor vervoer.
„Wij wonen redelijk dicht bij school, daarom kan dit”, beseft de moeder. „En we zijn afhankelijk van vrijwilligers. Heb je geen netwerk dat kan helpen, dan wordt het een lastig verhaal.”
Als Broer de verhalen hoort over problemen met georganiseerd vervoer, weet ze één ding zeker: wij zijn beter af. „Ik moet niet aan zo’n taxibusje denken met die lange reis- en wachttijden.”
Relatie
Als ouders en school samen aan de bel trekken bij gemeenten, denken zij vaak constructief mee over een oplossing, is de ervaring van Gerald Harbers van de Obadjaschool Zwolle. Daar speelden de eerste maanden van het schooljaar grote problemen, geeft de directeur aan. „Soms werden kinderen helemaal niet of veel te laat opgehaald.”
Dat had volgens Harbers alles te maken met nieuwe contracten die gemeenten met vervoerders afsluiten. „Jammer dat je als school en ouders niks te zeggen hebt bij een aanbesteding. Je moet maar hopen dat de gemeente goede afspraken maakt met een goede vervoerder.”
Inmiddels loopt het vervoer van en naar Zwolle vrij goed. Harbers benadrukt blij te zijn met veel vervoerders. Bewust investeert de Obadjaschool in de relatie met chauffeurs. „Rond Kerst nodigen we hen in school uit voor koffie en een lekkere stol. De man of vrouw achter het stuur is zo belangrijk. Als die het goed heeft met de kinderen, komen onze leerlingen ook rustig op school en gaan ze met vertrouwen terug.”
Binding
Een groep ouders uit Elspeet organiseert al zo’n vijf jaar zelf vervoer naar het speciaal onderwijs in Zwolle. „Een groot succes”, zegt Gert de Weerd, voorzitter van Stichting Leerlingenvervoer Veluwe-IJsselland.
Aanleiding was het besluit van de gemeente Nunspeet dat de kinderen alleen een vergoeding kregen naar het speciaal onderwijs in Barneveld – dat was 6 kilometer dichterbij. Zij zaten echter al in Zwolle op school. Bovendien wilden de christelijke scholen in Elspeet, vanwege de goede contacten, graag dat dit zo zou blijven.
Daarbij kwamen frustraties over hoe het er soms in het gemeentelijke taxibusje aan toeging, zegt De Weerd. „Wanorde, slechte communicatie, wisselende chauffeurs, muziek en taalgebruik die niet bij onze identiteit passen. Kinderen kwamen daardoor soms ernstig overprikkeld op school.”
In eerste instantie besloten vier ouders afwisselend te gaan rijden. Op het hoogtepunt gingen zestien kinderen mee, nu twaalf. De organisatie was in het begin behoorlijk intensief. „We moesten alles zelf uitvinden.”
Zo kostte het regelen van de all risk- en inzittendenverzekering veel hoofdbrekens. Vijf jaar later is alles „superprofessioneel” geregeld. „We hebben een eigen planner, een bestuur en chauffeurs – allemaal vrijwilligers, dertig totaal. Daar zitten ook ouders bij: onze regel is dat de vader of moeder een rit per week moet rijden.”
Donaties
Voor de aanschaf van busjes ontving de groep donaties en leningen van ondernemers uit diverse kerken. Ook verkoopacties door de stichting en giften van kerkenraden brachten geld in het laatje. Inmiddels hebben de gemeente en de stichting na „intensief en goed overleg” afgesproken dat de gemeente de twee busjes voor de groep least en beschikbaar stelt, vertelt De Weerd. „Beter kun je het niet geregeld hebben.”
Of De Weerd andere ouders zou aanbevelen zelf vervoer te organiseren? „Het is een heel gedoe om alles goed te regelen. Als ik daarnaar kijk, zeg ik: begin er niet aan”, reageert hij. „Maar nu alles op poten staat, geeft het leerlingvervoer binding, zowel tussen ouders als met kinderen. Wij doen dit echt met liefde. In die zin zou ik het iedereen aanraden.”