Meditatie: De dood
„Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?”
Psalm 6:6
„Wie zal U loven in het dodenrijk?” In het dodenrijk heeft de rijke man over wie Jezus gesproken heeft, ziende dat Lazarus in de rust was ingegaan, bekend dat hij zelf onder kwellingen leed. Ja, hij beleed dat in die mate dat hij zelfs wilde dat zijn eigen familieleden gewaarschuwd zouden worden dat ze zich van de zonden zouden afkeren, vanwege de straffen waarvan men niet geloofde dat die er in de hel zijn.
Hoezeer dit ook nutteloos was, hij heeft toch beleden dat die kwellingen hem om zijn eigen schuld waren overkomen. Daarom wilde hij ook dat zijn familie erop gewezen zou worden, dat zij niet in dezelfde plaats zouden terechtkomen.
Waarom wordt er dan gezegd: „Wie zal U in het dodenrijk prijzen?” Zou hij niet willen dat het dodenrijk als volgt door ons zou worden opgevat? Namelijk als de plaats waar de goddelozen na het oordeel in geworpen zullen worden, waar zij dan vanwege de nog diepere duisternis geen enkel licht van God zullen zien en niets meer aan Hem kunnen bekennen?
Want de rijke kon toen hij zijn ogen opgeheven had, ook al was er een immense kloof tussen geplaatst, toch Lazarus nog zien, die in een eeuwige rust gekomen was. Maar toen hij zichzelf met Lazarus vergeleek, werd hij wel gedwongen tot een bekentenis van zijn eigen ‘verdiensten’.
Augustinus, kerkvader te Hippo (”Psalm 6”, ca. 400)