”De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart”, de beroemde roman van Betje Wolff en Aagje Deken, is al sinds 1782 een bestseller. Prof. dr. Marita Mathijsen schreef een biografie over Betje Wolff, de ongewone domineesvrouw met een ongekend scherpe pen.
De afgelopen tweeënhalf jaar slorpte het schrijven van de biografie over Betje Wolff het leven van Marita Mathijsen volledig op. In de voorkamer van haar statige Amsterdamse huis ligt op de ronde tafel het dikke manuscript, vol met aantekeningen. Die moesten er in de afgelopen weken nog in worden verwerkt. Mathijsen (80) is emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, met als specialisme de literatuur en cultuur van de negentiende eeuw in Nederland. De emoties die ze voelde bij het schrijven van de biografie van Elizabeth Wolff-Bekker (1738-1804) heeft ze in blauwe letters afgedrukt – ze eindigt het boek „in tranen”.
Op 5 november 2024 was het 220 jaar geleden dat Betje Wolff stierf. Wat bracht u ertoe deze biografie te schrijven?
„Ik had hiervoor een biografie over Jacob van Lennep geschreven en ik vond het zo’n mooi genre. De biografie is een vorm van wetenschap waarbij je toch je gevoelens de vrije loop kunt laten gaan. Na de biografie van Van Lennep wilde ik er nog een schrijven, maar dan over een vrouw. Gezien de periode waarover ik altijd schrijf, lag het voor de hand dat ik bij Betje Wolff uitkwam. De vorige biografie over haar is van Piet Buijnsters en dateert van 1984. Hij was er blij mee dat zijn werk werd vernieuwd. Ik denk dat we nu anders over vrouwen schrijven dan dertig, veertig jaar geleden. Er is meer aandacht voor de ongelooflijk lastige positie die een schrijvende vrouw in het verleden had, voor het isolement waarin ze verkeerde, voor de moeilijkheid om met een boek op de markt te komen, alsook voor het gebrek aan scholing en de druk om je als vrouw aan te passen aan de mannelijke norm.”
Waarom noemt u uw boek een „emografie”?
„Omdat ik de emoties wilde toelaten vond ik dit een goed woord voor deze biografie. Het is geen documentenbiografie of iets dergelijks, maar een biografie waarin de emoties van de hoofdpersoon en van mijzelf een plek krijgen.”
„Het is me niet makkelijk afgegaan om de emoties van Betje Wolff te beschrijven” - Marita Mathijsen, emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde
Hoe ging u dat af? U eindigt het boek „in tranen”.
„Ik ging ervan uit dat ik gemakkelijk bij de emoties van Betje Wolff kon komen. Ze is heel openhartig, met name in haar brieven. Maar het is me niet gemakkelijk afgegaan om haar emoties te beschrijven. Wat zij geleden heeft, is onvoorstelbaar. Drie jaar lijden aan kanker, kermen van de pijn, opgelicht worden. Op een gegeven moment heeft ze zo weinig geld dat ze moet gaan vertalen om aan geld te komen; ze schrijft: „Ik kokhals van het vertalen.” Op dat moment werd ik er zelf onpasselijk van. Dat ik mijn eigen emoties moest toelaten, was een volgende stap. Zo werd mijn boek op twee manieren een emografie en dat had ik niet voorzien.”
In uw dankbetuiging schrijft u dat het u al snel duidelijk werd hoezeer het duo Wolff en Deken nog leeft in de belangstelling. Waaraan merkte u dat?
„Ik kreeg bij het schrijven van deze biografie ongelooflijk veel steun. Het is bewonderenswaardig hoeveel vrijwilligers in Middenbeemster het Betje Wolff Museum openhouden en behulpzaam zijn bij het geven van informatie. Ook in Betjes geboorteplaats Vlissingen was er belangstelling voor de twee. In Frankrijk, waar Betje met Aagje als politiek vluchtelinge heen reisde, kreeg ik eveneens vriendelijke medewerking. Ik denk dat mensen het bijzonder vinden als ze een oudere dame als ik zo fanatiek zien zoeken naar iets wat niet direct met haarzelf te maken heeft.”
Weten wij in Nederland nog wie Wolff en Deken zijn?
„Iedereen die wat langer geleden de middelbare school volgde, las ”Sara Burgerhart” – al dan niet in een paar fragmenten. Bij ouderen zitten Wolff en Deken in het geheugen gebeiteld. Bij de twintigers en dertigers kan het zijn dat ze niet weten wie Wolff en Deken zijn. Het ligt er bij hen sterk aan welk literatuuronderwijs ze gehad hebben.”
Wie is Betje Wolff in deze tweeënhalf jaar voor u geworden?
„Ik wist niet zo veel af van wat ik nu „haar agressieve periode” noem, de tijd waarin ze zich consequent en bijna boosaardig verzette tegen de orthodoxen, de ”stijven” of ”fijnen” noem ik ze vaak. Ze ging daarin echt over de schreef. Het was totaal ongepast wat ze deed, met als gevolg dat de orthodoxen zich tegen haar keerden en haar zwartmaakten, met pamfletten en al. Daar reageerde ze wel op een fenomenale manier op. Er is geen vrouw in de Nederlandse literatuur, uitgezonderd Anna Bijns in de zestiende eeuw misschien, die zo scherp durfde te schrijven, als domineesvrouw en dat in die tijd. Dat was echt nieuw voor mij en ik heb grote bewondering voor haar gekregen.”
Is Betje Wolff zo beroemd geworden dankzij de gereformeerden?
„Nee, je moet het zo zien: ze was berucht bij de gereformeerden in de periode dat ze in haar eentje schreef en werd tegelijkertijd gewaardeerd bij de gematigden, omdat ze een aantal heel goede verzenbundels maakte. De grote bekendheid is echter van de tijd dat ze met Aagje Deken ging samenwerken, wat begon met de roman ”Sara Burgerhart” en met ”Economische liedjes”. Een roman als ”Sara Burgerhart” was nog nooit eerder op de markt verschenen. Deken en Wolff waren de eersten die een toegankelijke roman schreven gebaseerd op het huiselijke leven in Nederland. En ze hadden van die leuke types, elk personage gaven ze een eigen taalkleur. Dat van de ”fijnen” kenmerkte zich bijvoorbeeld door een zemelig taalgebruik met veel verkleinwoorden.”
Hoe bent u zelf tegen ”de fijnen” aan gaan kijken tijdens het schrijven van deze biografie?
„Ik heb niet meer begrip voor hen gekregen.”
Wat is uw eigen achtergrond?
„Ik kom uit het zuiden en groeide op in een rooms-katholieke traditie. Op de middelbare school ben ik daarvan losgeraakt. Kijk, wat zou het heerlijk zijn als je inderdaad kon geloven dat je eens daarboven komt en je ouders weer terug zult zien of je overleden man – maar geloven kan ik het niet. Hoe ik tegen gelovigen aankijk? Je moet gewoon respect voor hen hebben. Ik zie in de politiek heel duidelijk dat degenen die uit de gereformeerde kring komen het meest standvastig zijn in hun geweten. Het is op een bepaalde manier geruststellend dat er mensen zijn die hun geweten, al is het in die verschrikkelijke politiek, handhaven.”
Betje Wolff bleef wel gelovig, al zette ze zich af tegen de gereformeerden. Hoe verklaart u dat?
„Na het overlijden van haar man, ds. Adriaan Wolff, moest ze de pastorie in Middenbeemster uit en gaan schrijven om te overleven. Ze ging met haar vriendin Aagje in De Rijp mee naar de doopsgezinde kerk en werd daarvoor ter verantwoording geroepen door de gereformeerden. Dat schoot haar in het verkeerde keelgat. Ook een trauma uit het verleden in Vlissingen speelde mee – ze ging er als zeventienjarig meisje vandoor met een geliefde en werd toen door de kerkenraad onder censuur gezet. Later liet ze zich niet meer als kerklid inschrijven en ging ze naar een kerk waar ze zich welkom voelde. De doopsgezinden zaten dichter bij haar opvattingen.”
„Er is geen vrouw in de Nederlandse literatuur die zo scherp durfde schrijven – als domineesvrouw en dat in die tijd” - Marita Mathijsen, emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde
Waarom werd ze van prinsgezind vurig patriots?
„Dat gebeurde in een geleidelijk proces, wat vrij veel mensen in die tijd doormaakten. Van oudsher had Betje Wolff vanuit Vlissingen bewondering voor de Oranjes. Het was immers nog maar een eeuw geleden dat die ons land van de Spanjaarden hadden verlost. Maar in de loop van de achttiende eeuw drong het verlichtingsdenken door en werd ook Betje Wolff zich er meer en meer van bewust dat de stadhouder misbruik maakte van zijn positie.”
Kan ze een feministe avant la lettre genoemd worden?
„Ze is niet radicaal in de zin dat de barricades op ging. Maar ze vond wel dat vrouwen een stem moesten krijgen en dat er veel meer gewerkt moest worden aan hun educatie. In haar ogen gold het als een van de voornaamste taken van de vrouw om kinderen op te voeden. Zij kon kinderen vormen tot goede burgers in de maatschappij. In de tijd waarin Betje Wolff leefde, kon je het gerust feministisch noemen als je vond dat de opvoeding van kinderen in handen van de vrouw moest liggen. ”
Wat weet u van haar band met haar moeder?
„Haar moeder overleed toen Betje veertien was. Betje heeft haar heel haar leven lang enorm gemist. Aagje zegt daarover dat ze elke dag wel even over haar moeder sprak. Je moet Betje hoogbegaafd noemen, zoals we dat tegenwoordig zeggen. Ze had een enorm geheugen, een schat aan kennis en een drang om te willen weten, en dat heeft haar moeder gezien. Ze heeft haar dochter, een nakomertje, vroeg laten leren en de goede boeken gegeven. Ik vermoed dat Betjes moeder haar leergierige dochtertje heel goed begreep en haar de ruimte gaf om haar intellect te ontplooien, terwijl ze haar tegelijkertijd bescherming bood. Toen haar moeder wegviel viel dat onderwijs weg en moest Betje zelf verder zien te komen.”
Betje ging na de dood van haar man met Aagje samenwonen. U schrijft: „Met de ogen van nu denken we daar wat van.”
„Ze waren zielsverwanten, ze voelden elkaar helemaal aan en waren op elkaar ingespeeld. Ze koesterden een diepgaande vriendschap, te vergelijken met een huwelijk. Wel waren ze totaal verschillende persoonlijkheden. Betje was optimistisch terwijl Aagje een behoorlijke zwartkijker was.”
Wat kunnen wij van Betje Wolff leren?
„Moed. Durf op te treden als je denkt dat iets niet in orde is.”
Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff, Marita Mathijsen; uitg. Balans; 448 blz.; € 29,99