In 2028 zouden rooms-katholieken de meerderheid van de Nederlandse bevolking vormen, maar het liep anders – zoals ook bij andere kerken
In de loop van de vorige eeuw is de Nederlandse bevolking aanzienlijk gegroeid. In 1900 waren er 5 miljoen Nederlanders, nu zijn er 18 miljoen. De kerken hebben die groei niet kunnen bijhouden. Vanaf de jaren zeventig liepen de meeste zelfs (fors) in ledental terug. De, om zo te zeggen, ‘lichte’ kerken eerder en sterker dan de streng orthodoxe.
De Rooms-Katholieke Kerk liet tot ongeveer 1970 forse groeicijfers zien. In 1900 waren er 1,8 miljoen rooms-katholieken in Nederland. Dertig jaar later was dat aantal gegroeid naar 2,9 miljoen. In 1947 waren het er 3,7 miljoen en in 1971 gaven ruim 5 miljoen mensen bij de volkstelling op dat ze zich rekenden tot de Rooms-Katholieke (RK) Kerk.
De oorzaak van deze formidabele groei lag bij het hoge geboortecijfer van de rooms-katholieken. Er was ook wel geloofsafval en er waren randkerkelijken. Maar over het geheel genomen was de kerkelijke betrokkenheid groot. Die kwam ook tot uitdrukking in het grote aantal priesterroepingen.
Verlaten of verdedigen
De onstuitbare groei van Rome zorgde voor onrust onder de protestanten. En dat niet alleen onder SGP’ers. Als die groei zo door bleef gaan zouden de katholieken vanaf 2028 de meerderheid hebben, hadden demografen berekend. Als dat bewaarheid werd, zo schreef de hervormde prof. K.H. Miskotte in 1947, zat er voor protestanten niets anders op dan het land te verlaten of het land te verdedigen.
Tegenwoordig beschouwt niet meer dan een op de vijf Nederlanders (zo’n 3,5 miljoen) zich als rooms-katholiek en het overgrote deel daarvan is slechts cultuurkatholiek. Zij hebben wel iets met de rooms-katholieke traditie, maar van geregelde kerkgang is geen sprake. De kerkleer en de bijbehorende ethiek zeggen hun eigenlijk niets meer. Vooral het grote aantal kerksluitingen maakt de dramatische terugloop van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland duidelijk.
Randkerkelijkheid
In de Nederlandse Hervormde Kerk nam het secularisatieproces al twee generaties eerder grote vormen aan. Een tijdlang groeide het aantal hervormden nog wel, al wisten ze de bevolkingsgroei volstrekt niet bij te houden. In 1900 waren er 2,5 miljoen hervormden. Bij de volkstelling van 1947 was dat aantal gestegen tot 3 miljoen. In 1971 waren er nog honderdduizend meer.
Er was in deze periode een omvangrijke uitstroom naar de onkerkelijkheid, vooral in de steden en onder de arbeidersklasse. Bovendien kende de Hervormde Kerk veel randkerkelijkheid. Velen die van huis uit hervormd waren, maar nooit meer naar de kerk gingen, gaven zich bij de volkstelling toch nog als zodanig op.
Na 1971 werden er geen volkstellingen meer gehouden, wel hebben we de gegevens uit de kerkelijke administratie. Die rekende nog meer mensen bij de kerk dan de vele randleden die al in de volkstellingsgegevens verstopt zaten. De cijfers laten echter een dalende lijn zien. Werden er in 1971 nog 3,7 miljoen hervormden geregistreerd, in 1980 waren dat er 3 miljoen en in 2000 nog maar 2 miljoen.
In 2004 kwam de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) tot stand. Die begon met 2,4 miljoen leden. Twintig jaar later zijn dat er een miljoen minder. Een forse terugloop. Naast de omvangrijke verliezen aan de onkerkelijkheid is hier ook sprake van een demografisch effect. Door de sterke vergrijzing en de geringe gezinsgrootte overlijden er jaarlijks meer leden dan dat er kinderen gedoopt worden. Bovendien is men terughoudender geworden in het registreren van ongedoopten van wie de ouders als lid of dooplid te boek stonden.
Gereformeerde Bond
In hoeverre zijn deze ontwikkelingen ook van toepassing op de Gereformeerde Bond binnen de PKN? Harde cijfers zijn hier niet beschikbaar. Twee jaar geleden promoveerde Merijn Wijma op een studie over de kerkelijke statistiek in de brede gereformeerde gezindte. Zij probeerde ook gegevens te verzamelen over de achterban van de Gereformeerde Bond en kwam toen tot de opvallende conclusie dat die na 2000 met de helft is teruggelopen. Dat is wel een erg forse daling en zij geeft dan ook toe dat die cijfers met veel onzekerheden omgeven zijn. Een duidelijke terugloop is echter niet te ontkennen.
Met de vorming van de Hersteld Hervormde Kerk in 2004 zijn in ieder geval zo’n 50.000 overwegend meelevende kerkleden uit hervormd-gereformeerde kring vertrokken. Sindsdien is het ledental van de Hersteld Hervormde Kerk gestegen tot 61.000, onder meer door een toestroom vanuit de Gereformeerde Gemeenten.
Een punt is wel dat de kerkelijke statistiek van de hersteld hervormden niet helemaal te vergelijken is met die van de Gereformeerde Gemeenten of de Christelijke Gereformeerde Kerken. In sommige gemeenten zijn uit de Hervormde Kerk nogal wat randkerkelijken meegekomen en het aantal randkerkelijken groeit doordat men niet-meelevende leden en doopleden alleen op eigen verzoek uitschrijft.
1973 als keerpunt
De Gereformeerde Kerken in Nederland telden in 1900 363.000 leden. In 1930 waren het er bijna 200.000 meer. Ondanks de Vrijmaking van 1944/45 was het ledental in 1950 gestegen tot 667.000. Ze bleven groeien tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Hun groei liep parallel aan de groei van de Nederlandse bevolking als geheel.
Met 874.000 leden bereikten de Gereformeerde Kerken in 1973 hun top. Daarna ging het bergafwaarts. In het jaar 2000 waren er 200.000 gereformeerden minder. Bovendien was een steeds groter deel randkerkelijk. En dat terwijl de gereformeerden zich in de eerste helft van de vorige eeuw altijd kenmerkten door een grote betrokkenheid bij hun kerk en bij allerlei christelijke organisaties.
In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog werden er in de Gereformeerde Kerken drie keer zo veel kinderen gedoopt als dat er mensen overleden. Aan het eind van de vorige eeuw was daarentegen het aantal doopbedieningen aanzienlijk gedaald en vrijwel gelijk aan het aantal sterfgevallen. Het vroegere geboorteoverschot was nagenoeg verdwenen.
Een op de negen
De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt hadden in hun beginjaren zo’n 80.000 leden. Een op de negen gereformeerden was met Schilder meegegaan. In twintig jaar tijd groeit dat ledental tot boven de honderdduizend. Dan, aan het eind van de jaren zestig, ontstaat er een conflict over de betekenis van de Vrijmaking.
In vijf jaar tijd loopt het ledental van de vrijgemaakte kerken terug van 100.000 naar 85.000, maar vanaf 1972 zet een stijging in die dertig jaar lang aanhoudt en zelfs iets sterker is dan de groei van de hele Nederlandse bevolking. In 2003 bereikt het ledental een piek met 120.000 zielen. Daarna gaat het teruglopen.
Als in 2023 de breuk van meer dan een halve eeuw geleden weer geheeld wordt, hebben de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) nog 107.000 leden. Samen met de Nederlands gereformeerden komen ze uit op 139.000.
De Christelijke Gereformeerde Kerken telden in 1920 nog geen 15.000 leden. In 1940 zijn dat er drie keer zo veel. Een opmerkelijke stijging. Nog eens twintig jaar later is het ledental gegroeid naar 63.000. De groei gaat door tot 1985, als het kerkverband 76.000 zielen telt. Daarna zet een daling in, niet dramatisch, maar wel structureel. In 2024 telt het kerkverband nog bijna 68.000 leden en doopleden.
Een op de zes
De kerkelijke statistiek van de Gereformeerde Gemeenten begint pas na de Tweede Wereldoorlog. In 1950 staat het ledental op 62.000. Door het conflict met dr. C. Steenblok in 1953 verlaat een op de zes leden het kerkverband. In 1960 is het ledental weer gelijk aan dat in 1950.
In de halve eeuw daarna is er, dankzij het hoge geboortecijfer, een voortdurende stijging die groter is dan die van de hele Nederlandse bevolking. In 1980 zijn er 83.000 leden, in 2001 overschrijdt men de grens van 100.000. De groei zet zich, zij het in een verlaagd tempo, door tot 2021, als een piek bereikt wordt van 108.000. In de jaren daarna is een beperkte terugloop te constateren. In 2024 zijn er 107.000 leden.
De Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die als gevolg van het conflict in 1953 zijn ontstaan, tellen in 1954 9000 leden. In 1960 zijn dat er al 13.000 en in 1980 is het gestegen tot 19.000. Ook hier is het hoge geboortecijfer van invloed. Daarna neemt, ook al door een scheuring, de groei af. In 2016 wordt met 24.000 leden de top bereikt. Daarna zet een lichte daling in. De jongste cijfers laten een ledenbestand zien van 23.000.
De oud gereformeerden hebben geen landelijke kerkelijke statistiek.
Dat geldt veelal ook voor de evangelische sector. Duidelijk is wel dat die de laatste halve eeuw belangrijk gegroeid is, maar de omvang daarvan is moeilijk te berekenen. Het CBS gaat uit van zo’n 180.000 pinkster- en evangelische gelovigen en daarnaast nog zo’n 70.000 baptisten.
Een nieuw verschijnsel in de kerkelijke wereld zijn de migrantengemeenten , die deels ook in deze hoek thuishoren. In de grote steden vormen zij een niet onbelangrijk deel van de kerkgangers, maar ook hun omvang is niet nauwkeurig te berekenen.
De vrijzinnige kerken zijn de laatste honderd jaar sterk teruggelopen. Zo waren er bij de volkstelling van 1920 meer dan 100.000 luthersen. Een halve eeuw later was dat teruggelopen tot 41.000. Bij het ontstaan van de PKN in 2004 waren er nog 13.000, terwijl er nu bij de lutherse gemeenten niet meer dan 7000 geregistreerd staan. Voor doopsgezinden en remonstranten geldt een soortgelijk verhaal.