Merijn Wijma: Bevindelijke kerken weten leden beter vast te houden
Gereformeerde kerkverbanden in Nederland groeien voornamelijk door geboorten. Als die afnemen, doet het ledental dat ook. Inmiddels hebben de meeste kerken te maken met krimp. Maar, zegt onderzoekster Merijn Wijma, de situatie is niet zo slecht als sommige mensen vrezen.
Wijma (28) onderzocht hoe de ledentallen van gereformeerde kerkverbanden zich tussen 1892 en 2015 ontwikkelden en waar hun gemeenten zich precies op de kaart van Nederland bevinden. Ze schreef er een boek over: ”Een menigte die men tellen kan”. De taalwetenschapper, lid van de samenwerkingsgemeente van vrijgemaakt gereformeerden en Nederlands gereformeerden in Zaanstad, promoveert vrijdag aan de Theologische Universiteit Kampen / Utrecht.
Waarom dook u in deze cijfers?
„Prof. dr. Mees te Velde uit Kampen werkte vanaf de jaren negentig aan een dataset met gegevens over ledentallen. Hij gebruikte daarvoor de jaarboekjes van de verschillende kerkverbanden. Als data-analist van het Praktijkcentrum van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt heb ik zijn werk voortgezet.
Cijfers zijn belangrijk voor de kerk. Daarmee kun je zien wat er gebeurt. Er wordt vaak van alles geroepen: „Het beroepingswerk ligt plat.” „Mensen lopen over naar evangelische kerken.” „De jongeren vertrekken uit de kerk.” Met cijfers kun je zulke uitspraken onderbouwen of ontkrachten en zien wat de oorzaken en gevolgen zijn. Cijfers horen ook bij de theologie. Ze zijn misschien niet altijd geestelijk, maar wel nuttig. Het gaat om mensen, om hoe je samen kerk wilt zijn en God kunt dienen.”
Wijma, redacteur bij uitgeverij Buijten & Schipperheijn, onderzocht de ledentallen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN), Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV), Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK), Hersteld Hervormde Kerk (HHK), Gereformeerde Gemeenten (GG) en Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN). De eerste drie duidt zij aan als „orthodoxe” kerkverbanden; de laatste drie als „bevindelijke.” De Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en de Gereformeerde Bond (GB) in de Protestantse Kerk in Nederland vallen onder beide groepen.
De Gereformeerde Bond is geen kerk en heeft geen jaarboek. Hoe kwam u aan betrouwbare cijfers?
„Het was best moeilijk om die boven water te krijgen. Ik heb gekeken naar de namen van predikanten die lid zijn van de Gereformeerde Bond en die gekoppeld aan het aantal leden in hun gemeente, eerst in de Nederlandse Hervormde Kerk en na 2004 in de PKN. Ik weet dat de aantallen waarschijnlijk niet helemaal kloppen, maar dit is wel een stap in de goede richting.”
De GB is volgens u sterk gekrompen. De piek was in 1990, met 677.000 leden, en in 2015 waren er daar nog ongeveer 300.000 van over. Hoe verklaart u dat?
„Het is nauwelijks te achterhalen wat er precies is gebeurd. Dat er in 2004 zo’n 50.000 mensen zijn meegegaan in de HHK, is bekend. Maar daarmee wordt dit grote verschil niet verklaard. In korte tijd zijn er veel predikanten uit de GB verdwenen. We kunnen niet goed achterhalen waar die zijn gebleven. Het lijkt erop dat de vorming van de PKN meer invloed heeft gehad op de ledentallen van GB-gemeenten dan op die van andere hervormde gemeenten, lutherse gemeenten en synodale kerken. Ik kan over de GB dus geen harde uitspraken doen.”
Een aantal kerkgenootschappen, zoals de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, heeft u niet meegenomen in uw onderzoek. Zouden de uitkomsten anders zijn geweest als u hen wél had onderzocht?
„Nee, dat denk ik niet. Maar het zou het beeld wel completer hebben gemaakt, zeker wat betreft de bevindelijke kerken. Ook De Gereformeerde Kerken (hersteld) en de Gereformeerde Kerken Nederland, die na 2003 uit de GKV ontstonden, heb ik niet meegenomen in mijn studie. Al deze kerkverbanden publiceren geen ledentallen in jaarboekjes. Hiervoor is vervolgonderzoek nodig.”
Het lijkt erop dat mensen zich voornamelijk verplaatsen van „strengere kerkverbanden naar minder strenge.” Waarom?
„Ik vermoed dat dit te maken heeft met secularisatie, een ontwikkeling waarbij de kerk steeds minder overheersend is in de samenleving. Kerkleden krijgen meer contacten met mensen buiten hun eigen gemeente, doen dingen die ze vroeger nooit deden, zoals naar de bioscoop gaan. Dan wordt het gat tussen het dagelijks leven en wat je in de kerk hoort steeds groter.
Een manier om hiermee om te gaan, is een wat minder streng kerkverband te zoeken, waar bijvoorbeeld de muziek meer overeenkomt met wat je doordeweeks luistert.”
Het ledental van de GKN piekte in 1973, dat van de CGK in 1985. De GKV zaten in 2003 op hun top, de NGK in 2012. Waarom krimpen deze kerken vervolgens?
„De piek in het ledental valt samen met een beginnende afname in het geboorteaantal. Samen met toenemende aantallen vertrekkende leden zorgen deze cijfers voor een absolute afname in leden.
Gereformeerde kerkverbanden laten allemaal hetzelfde patroon zien: ze groeien na de oprichting eerst vanwege het vuur van hun voormannen en hun volgers. Dit enthousiasme trekt nieuwe leden aan uit andere kerkverbanden. Als het vuur vermindert, beginnen mensen het kerkverband te verlaten en komen er weinig nieuwe leden bij. De groei die zich dan nog voordoet, is voornamelijk toe te schrijven aan geboortecijfers. Als die afnemen, doet het totale ledental dat ook.”
Hoe komt het dat de bevindelijke kerkverbanden een ander beeld laten zien?
„Het geboorteoverschot blijft veel langer op een hoger niveau. Maar je ziet dat die nu ook in de GG en de GGiN lager wordt. Dat heeft te maken met veranderende ideeën over anticonceptie en gezinsvorming.
Daarnaast, maar hier zou meer onderzoek naar gedaan moeten worden, lijken bevindelijke kerken beter in staat om hun leden vast te houden. In de zogenoemde orthodoxe kerkverbanden is het gemakkelijker om weg te gaan, naar een andere kerk of naar geen enkele kerk.
In bevindelijke kringen is trouw aan het eigen kerkverband aanzienlijk groter. Dat heeft, denk ik, te maken met een sterkere groepsidentiteit. Een orthodox kerkverband als de GKV had een eigen krant en een politieke partij: het Nederlands Dagblad en de GPV, maar die hebben zich verbreed. De bevindelijke kerkverbanden houden hun groepscultuur beter vast. Er zijn meer zogenoemde ”identitymarkers”: dingen die je samen deelt, maar niet met een andere groep. Bijvoorbeeld hoe je omgaat met televisie, internet, hoe je je kleedt, welke muziek je luistert.”
Gereformeerde kerkverbanden kunnen verschillende fases meemaken: groei, conflict, continuïteit, krimp en sluiting. Is dat een onomkeerbare ontwikkeling?
„Dat geloof en hoop ik niet. Op plaatselijk vlak zijn er genoeg voorbeelden van gemeenten die nieuwe mensen weten te trekken.
Niet alle kerkverbanden hebben precies dezelfde ontwikkeling. Alleen de GKN, GKV, GG en GGiN hebben conflictperiodes gehad die zijn uitgelopen op scheuringen. De GKV vormen het enige kerkverband dat scheuringen heeft gehad buiten de groeifase, wat laat zien dat de fases ook herhaald kunnen worden.
De GKN, CGK, GKV, NGK en GB hebben allemaal groei, continuïteit en krimp meegemaakt. Opvallend is dat de GG, GGiN en HHK in 2015 nog geen periode van krimp zijn ingegaan. Het is mogelijk dat ze heel lang in de periode van continuïteit blijven. De toenemende aantallen vertrekkende leden uit deze kerkverbanden lijken er echter wel op te wijzen dat die periode van continuïteit op den duur wel op zijn einde zal lopen en dat de ledentallen zullen gaan afnemen.”
Scheuringen hebben volgens u maar een beperkt aantal jaren een effect op de groei van kerkverbanden. Wat zegt dat?
„Meestal herstellen kerken zich wel na een scheuring. Maar voor de plaatselijke gemeenschap, het samenzijn, de identiteit en de sociale binding hebben scheuringen natuurlijk wél sterke gevolgen. Ze leveren heel veel verdriet op, voor zowel de mensen die achterblijven als die vertrekken. Dus getalsmatig is een scheurinkje hier en daar niet zo erg, maar voor het kerk-zijn zou ik ze zeker niet aanraden.”
Godsdienstsocioloog Gerard Dekker was in 2013 de eerste die de stelling poneerde dat de GKV dezelfde culturele en statistische ontwikkeling doormaken als de GKN. Had hij gelijk?
„Ik denk het wel. De ontwikkelingen die nu gaande zijn in de GKV, lijken heel erg op die van de GKN. De vrijgemaakte zuil is de afgelopen dertig jaar op een vergelijkbare manier opengebroken, bijvoorbeeld wat betreft het toelatingsbeleid op middelbare scholen. Vroeger moesten leraren en leerlingen vrijgemaakt zijn, nu mag in principe iedereen komen. Bij de synodalen zag je dezelfde ontwikkelingen, ook op theologisch gebied, zoals in de visie op de kinderdoop. Binnen de GKV komt er steeds meer openheid naar andere theologische opvattingen en samenwerking met andere kerkverbanden. Het is niet ondenkbaar dat de beoogde fusiekerk van GKV en NGK op termijn in de PKN terecht gaat komen. Dat zou een logisch gevolg zijn.”
De leden van de Gereformeerde Gemeenten die vroeger in Den Haag en Amsterdam kerkten, wonen nu in Borssele, Nunspeet of Genemuiden. Driekwart van alle GG-leden moet verhuizen als ze zich gelijkmatig over Nederland zou willen verspreiden. Is dat erg, zo’n gebrek aan spreiding?
„Nee, dat is juist goed voor je gemeenschap. Als iedereen gelijkmatig over Nederland verspreid zou zijn, dan zou het heel wat reistijd kosten om iemand uit je eigen groep tegen te komen. Ik denk juist dat een gebrek aan spreiding bijdraagt aan een sterkere identiteit. Kijk naar de weinige gereformeerde kerken in Noord-Brabant en Limburg. Voor deze vaak kleine gemeenten is het qua identiteit soms lastig om bij het kerkverband te horen, omdat er weinig contact is.”
Gereformeerde kerkverbanden waren ooit massaal aanwezig in grote steden, maar daar zijn de ledentallen sterk afgenomen toen de leden vertrokken naar minder stedelijk gebied. Hebben pleidooien om weer naar de stad te trekken zin?
„Ik denk dat die heel veel zin hebben. In sommige steden werd vroeger best vijandig naar de kerken gekeken. Mensen hadden er nare ervaringen mee. Maar de huidige opgroeiende generatie, de mensen onder de dertig, heeft dat niet. Ze zijn geïnteresseerd in zingeving en op zoek naar wie ze zelf zijn, wat het doel van hun leven is. We hebben als kerk veel te bieden en moeten ons niet te bescheiden opstellen.”
Krimpen kerken bij gebrek aan kerkelijk besef?
„Dat speelt wel een rol. Steeds minder jongeren weten waarom ze lid zijn van een kerk, terwijl de kerk het ook nog eens moeilijk vindt om het belang daarvan duidelijk te maken. Jongeren denken: „Wat win ik ermee?” Dat klinkt heel economisch en berekenend, maar veel mensen zitten zo in elkaar, omdat hun dagelijks leven zo werkt. Als je een hotel uitzoekt, kijk je naar de recensies: wat is er goed aan, wat slecht en is mij dat waard? Veel jonge mensen kijken zo naar de kerk. En dan verliest de kerk het misschien van ‘leukere’ activiteiten.”
Moet de kerk wel meegaan in dat denken?
„Tot op zekere hoogte kan dat, maar niet te ver. De kerk moet zichzelf niet verliezen. Als kerk mogen we kijken naar wat we deze mensen kunnen bieden én duidelijk maken dat de kerk van grote waarde is, voor henzelf, voor anderen en voor God. Blijkbaar maken we dat niet goed genoeg duidelijk. De Bijbelse boodschap hoeven we in ieder geval niet te veranderen; die is van alle tijden.”
Geen van de gereformeerde kerkverbanden haalt met succes grote aantallen nieuwe leden uit de seculiere wereld binnen. Hoe komt dat?
„De plaats van de kerk in de wereld is in korte tijd zo minder vanzelfsprekend geworden, dat het bij de meeste seculiere mensen niet opkomt om eens naar de kerk te gaan. De samenleving gelooft vast en stellig in de wetenschap: je kunt alleen dingen aannemen die feitelijk bewezen kunnen worden. Het is daarom voor veel mensen moeilijk om te geloven in dingen die je niet direct kunt bewijzen of aanraken. De stap van atheïst of agnost naar christen is dan zo groot, dat het nauwelijks gebeurt.”
Wat kunnen kerken doen om te groeien?
„Plat gezegd: mensen aansporen om eens te overwegen of ze open staan voor meer kinderen…
En kerken moeten missionair zijn. Ik denk dat veel gereformeerde kerken dat best moeilijk vinden, zeker als ze met krimp te maken hebben. Missionair zijn vraagt veel tijd, energie en mankracht: mensen opzoeken, relaties opbouwen en in gesprek gaan.
Om te groeien, moeten kerken een wankel evenwicht bewaren tussen streng en los. Te losse kerken doen te weinig aan de religieuze vorming en binding van de jongere generatie. Ook maken ze voor hun leden de drempel laag om randkerkelijk te worden of om helemaal uit te stappen. Te strenge kerkverbanden maken de kosten van lidmaatschap te hoog. Ze kunnen vaak onvoldoende duidelijk maken waarom geloven de moeite waard is. In een veranderende samenleving is het belangrijk dat kerkverbanden zich constant bezinnen op hun optimale afstand tot de samenleving en een helder afgebakende identiteit handhaven.”
Waar groeien de kerken het meest?
„Er is bijna geen groei in grote steden, omdat de samenstelling van de Nederlandse bevolking daar sterk verschilt van die van kerken. In steden wonen vaak alleenstaanden, rijke en arme mensen, jonge mensen zonder gezin en immigranten, terwijl gereformeerde kerken veelal bestaan uit mensen uit de middenklasse en gezinnen.
De groei van kerken is het grootst in kleine steden en grote dorpen. Dat komt voornamelijk doordat mensen vanaf de jaren zestig en zeventig zijn verhuisd uit de drukke en krappe steden naar plaatsen met meer ruimte en groen.
Op het platteland is het moeilijk om als gemeente te groeien en stabiel te blijven, omdat de leden van ver moeten komen en jongeren wegtrekken. Vergrijzende en ontgroenende gemeenten kunnen vaak nog wel een tijdje bestaan, maar op een gegeven moment kunnen ze geen predikant meer betalen en worden ze met opheffing bedreigd.”
Gemeenten groeien harder als er kerken van andere kerkverbanden in de buurt zijn. Hoe komt dat?
„Er zijn meerdere redenen. Een daarvan is dat mensen zich aanpassen aan hun omgeving. Als er ergens veel kerken zijn, is het gemakkelijker om ook naar de kerk te gaan. Daarnaast houden de kerken elkaar overeind. Je kunt samenwerken, dingen organiseren, er is meer slagkracht. En als er in een plaats gemeenten uit verschillende kerkverbanden zijn, identificeren mensen zich sneller als vrijgemaakt, christelijk gereformeerd of gergem.”
Naast de bekende Biblebelt, het gebied waar veel bevindelijk gereformeerden wonen, bestaat er volgens u ook een orthodoxe Biblebelt. Waar komt die vandaan?
„De orthodoxe Biblebelt concentreert zich voornamelijk op de Veluwe, in het westen van Gelderland, het Vechtdal in Overijssel, Flevoland en de noordelijke provincies. Er zijn echter ook clusters in Zuid-Holland, Zeeland, het westen van Noord-Brabant en Utrecht. Orthodoxen zijn dus aanwezig in de hele Biblebelt, maar ook in een gebied daarbuiten. Ik ben er niet goed achter gekomen hoe dat komt.”
De aanwezigheid van gereformeerd basis- en middelbaar onderwijs is volgens u belangrijk voor de grootte en de groei van kerken.
„Waar veel kerken zijn, komen meer scholen, en waar scholen makkelijk bereikbaar zijn, groeien kerken. Dat is een vicieuze cirkel. De oorzaak van het feit dat scholen zo bepalend zijn, is dat ouders het belangrijk vinden dat kinderen passend onderwijs krijgen, deels omdat ze, bewust of onbewust, zullen aanvoelen dat de kans groter is dat door meer blootstelling aan de eigen zienswijze van de kerkelijke stroming, het kind lid zal blijven van die kerk.”
Veel gemeenten hebben te maken met afnemende ledentallen en zoeken naar goede manieren om hiermee om te gaan. Wat kunnen zij met uw onderzoek?
„Misschien kunnen ze zich troosten met de kennis over de oorzaken. Gemeenten krimpen vaak niet omdat mensen geen deel van de gemeenschap meer willen zijn. Een groot deel van de krimp kan worden toegeschreven aan een afnemend geboortecijfer. Daarnaast is het zo dat veel vertrekkende kerkleden zich bij andere kerken aansluiten, al is dat niet noodzakelijk goed nieuws voor de afzonderlijke kerkverbanden. De situatie is dus niet zo slecht als sommige mensen vrezen.”