„Wat Paulus over vrouwen zegt, moet meer in context van zijn tijd worden geplaatst”
Rooms-katholieken en neo-gereformeerden domineerden in de eerste helft van de twintigste eeuw de politieke besluitvorming over het vrouwenkiesrecht en de werkende vrouw. De hervormden toonden ideologische terughoudendheid op beide punten.

Dat is een belangrijke conclusie uit het proefschrift ”Vrouw en moeder” dat Hillie van de Streek (Kampen, 1959) woensdag verdedigde aan de theologische universiteit van de Nederlandse Gereformeerde Kerken in Utrecht. Van de Streek werkte na haar studie geschiedenis bij de CDA-fractie in de Tweede Kamer. Daarna ging ze onder meer aan de slag bij de IJsselacademie in Kampen, uitgeverij SDU en de Stichting voor Christelijke Filosofie. Momenteel bekleedt ze diverse bestuursfuncties op politiek en kerkelijk terrein.
Waaruit bleek dat rooms-katholieken en gereformeerden het politieke debat over de positie van de vrouw domineerden?
„Die dominantie kwam vooral tot uiting, als het ging om de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. De christelijke partijen streefden het kostwinnersmodel na, waarbij de gehuwde vrouw in het gezin haar taak vond. Ze bepleitten daarom een verbod op arbeid van gehuwde vrouwen buitenshuis. Ze vonden het een belangrijk thema, dat ook in de verkiezingsprogramma’s een plaats kreeg. En keer op keer kwam dat terug in debatten in de Tweede Kamer. In de jaren 1920 leidde dit tot een besluit dat ambtenaressen en onderwijzeressen bij een huwelijk eervol werden ontslagen. Uiteindelijk kwam er in 1937 een voorstel tot een algeheel verbod op betaalde arbeid buitenshuis voor vrouwen.”
Wat is er van dat verbod terechtgekomen?
„Niets. Op zich vonden de christelijke partijen dat wel een goed idee, maar ze oordeelden ook dat het feitelijk niet uitvoerbaar was. Veel vrouwen werkten mee in het midden- en kleinbedrijf en op boerderijen. De vraag was ook, of het bij wet geregeld zou moeten worden. In de samenleving was destijds behoorlijk ingeburgerd dat mannen kostwinners waren en dat vrouwen voor het gezin zorgden. Het voorstel verdween van tafel toen er een nieuw kabinet kwam en daarna volgde de Tweede Wereldoorlog.”

Waarop baseerden de rooms-katholieken hun visie op het vrouwenkiesrecht en de werkende vrouw?
„Ze dachten heel sterk vanuit een organische samenleving die is opgebouwd uit gezinnen. Ze hadden ook Maria als voorbeeld, de moeder Gods. Ze was hét voorbeeld voor vrouwen en voor gezinsvorming.”
En de neo-gereformeerden van Abraham Kuyper?
„Die richtten zich op de Bijbel, de gereformeerde belijdenisgeschriften én het klassieke huwelijksformulier. Kuyper was voorstander van het huismankiesrecht, waarbij de man als hoofd van het gezin namens het gezin een stem mocht uitbrengen.”
Toch waren de christelijke partijen in 1917 akkoord gegaan met de invoering van het vrouwenkiesrecht.
„Dat klopt, maar dat was een concessie om de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs mogelijk te maken. Maar op het punt van het passief kiesrecht, dus dat vrouwen gekozen kunnen worden, hield de ARP begin vorige eeuw het been stijf. De vrouw komt de regeermacht niet toe, zo was de gedachte. Dat gold voor de kerk én voor de politiek.”
Wanneer heeft de ARP haar standpunt over het passief kiesrecht bijgesteld?
„Dat gebeurde na de Tweede Wereldoorlog. Fenna Diemer-Lindeboom ging de Bijbelse gegevens opnieuw bestuderen en kwam tot een andere conclusie dan Kuyper. Ze kreeg daarvoor de handen van haar partijgenoten op elkaar.”
Wat vonden de katholieken van dit standpunt over de regeermacht van vrouwen?
„Die stonden er anders in. Ze onderschreven wel het standpunt dat het gezin de hoeksteen is van de samenleving, maar tegelijk zagen ze wel ruimte voor vrouwen die gekozen worden. Ze baseerden zich daarbij op Thomas van Aquino, die stelde dat de politiek het algemeen welzijn moet dienen. Bovendien hadden rooms-katholieken in het buitenland niet zo’n moeite met het vrouwenkiesrecht.”
Hoe stond de hervormde Christelijk Historische Unie in deze discussie?
„De CHU was divers samengesteld en legde op dit punt de verantwoordelijkheid bij het geweten van het individu. De CHU had in 1922 al een vrouwelijk Kamerlid.”
Wat vindt u van het ideaal dat de man kostwinner is en de vrouw de kinderen opvoedt?
„Dat ideaal was zeker tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw de norm. Ik kom zelf van een boerderij. Daar werkten altijd al vrouwen en kinderen mee. Ik ben zelf geen voorstander van het kostwinnersmodel. Vrouwen hebben meer talenten dan alleen de zorg voor het gezin. En mannen meer dan alleen te zorgen voor een inkomen.”
Dat oude ideaal van de christelijke partijen is nu vrijwel helemaal verdwenen. Hoe is het zover gekomen?
„Na de Tweede Wereldoorlog ontstond het idee dat mannen en vrouwen gelijke rechten hebben. Vrouwen volgden ook hogere opleidingen. Daarbij kwam dat technische ontwikkelingen ervoor zorgden dat het huishouden een stuk minder zwaar was. Denk bijvoorbeeld aan de komst van de koelkast, de diepvries en de wasmachine. Vrouwen hielden daardoor meer tijd over. Ook de opkomst van de auto speelde een rol. Dankzij het bijbaantje van de echtgenote konden gezinnen zich deze luxe permitteren. Langzaam verdween zo ook het ideaal van de kostwinner.”
Hebben de christelijke politieke partijen wat betreft hun vrouwenstandpunten uiteindelijk gecapituleerd voor de ontwikkelingen in de samenleving?
„Ik zou eerder zeggen dat christelijke politieke partijen deze standpunten in de ontwikkeling van hun politieke principes een eigen plek hebben gegeven. Ik ben actief in het CDA. Daar is ooit uitgesproken dat mannen en vrouwen niet gelijk zijn, maar wel gelijkwaardig. Biologisch verschillen mannen en vrouwen, maar ze hebben wel gelijke toegang tot voorzieningen.”
U bent gepromoveerd tot doctor in de theologie. Vanuit de Bijbel zijn er toch zeker wel aanwijzingen te vinden voor een verschillende plaats voor mannen en vrouwen?
„Dat ik tot doctor in de theologie ben gepromoveerd, komt omdat ik ben gepromoveerd aan een theologische universiteit. Van huis uit ben ik politiek historicus en geen theoloog. Zelf zie ik Genesis 1:27 als een belangrijk uitgangspunt, namelijk dat God man en vrouw schiep. Daarin komt het thema gelijkwaardigheid goed tot uitdrukking.”
Maar we kennen ook Efeze 5, waarin Paulus de verhouding tussen man en vrouw vergelijkt met de verhouding tussen Christus en Zijn gemeente.
„Ik zou hetgeen Paulus in zijn brieven over vrouwen schrijft, toch iets meer in de context van zijn tijd plaatsen. Wat we in de Bijbel lezen in Genesis en over Jezus’ omgang met vrouwen, vind ik in dit opzicht veelzeggender.”
De enige politieke partij die nog discussie voert over de plaats van de vrouw in de politiek, is de SGP. Is dat een achterhoedegevecht en zal er binnen afzienbare tijd ook een vrouw voor de deze partij in de Tweede Kamer komen?
„Ik hoop het. Vroeger stelde de SGP met Kuyper dat de vrouw in de politiek geen regeermacht toekomt. Kennelijk denken de nodige SGP’ers daar nu anders over. Ik zou de partij adviseren om de denklijn die er nu is voor het actieve kiesrecht, ook toe te passen op het passieve kiesrecht. Die lijn houdt in dat vrouwen die in hun geweten ruimte voelen om te stemmen, daartoe de vrijheid hebben. Zo zou de partij ook kunnen uitspreken dat vrouwen die in hun geweten ruimte voelen om zich te kandideren, daartoe ook de vrijheid hebben. Die lijn past in het SGP-denken. Het is, denk ik, belangrijk om de argumenten niet van buiten te halen, maar van binnenuit, uit de eigen denktraditie.”