Meditatie: Onze plannen
„Welaan”, klinkt het zelfverzekerd. Dan volgt er een opsomming: we gaan op reis, verblijven een jaar in een stad, drijven handel en maken winst. Dit is de planning en zo gaat het gebeuren. Sommige dingen zullen wel anders gaan dan gedacht. Niets is volmaakt. Tegenslag hoort bij het leven. Dat is een gegeven, waar we zo aan gewend zijn dat we het normaal vinden.
Maar in den beginne was het niet alzo. Alles in de schepping was in volkomen overeenstemming met elkaar. En God zag dat het goed was. Echter, wij wilden als God zijn en hebben ons van God afgescheurd. Die scheur doortrekt geheel de schepping; de aardkorst, de genen, de relaties enzovoort. De onderlinge samenhang is verbroken. Het geschapene ontbindt. De sporen van de dood zijn overal zichtbaar.
„Gij, die niet weet wat morgen geschieden zal.” Met deze woorden schudt Jakobus aan de vanzelfsprekendheid van ons bestaan. Eigenlijk zegt hij: „Leeft u morgen nog wel?” Daarop gaan u en ik direct in de verdediging. Zo’n opmerking slaat toch elk initiatief lam. Alsof het zinloos zou zijn om plannen te maken. We willen ons staande houden. Onze binnenste gedachte is dat onze huizen zullen zijn in eeuwigheid (Ps. 49: 12).
„We erkennen de Heere niet in onze plannen en vragen niet naar Zijn wil”
Jakobus zegt niet dat we geen plannen mogen maken. Hij wijst onze hoogmoed aan. We erkennen de Heere niet in onze plannen en vragen niet naar Zijn wil. Tegelijk negeren we onze broosheid, onze boosheid en onze afhankelijkheid van God. Alles wat we bezitten, hebben we van Hem ontvangen.
Wie zal zijn Schepper zien en leven? Gods heerlijkheid en majesteit zijn zo overweldigend. De apostel Johannes viel als dood aan de voeten van de Heere Jezus (Openb. 1:17b). Manoach zegt: „Wij zullen zekerlijk sterven, omdat wij God gezien hebben” (Richt. 13:22). Manoach erkent dat geloof in God niet vrijwaart van de straf op de zonde. Manoachs vrouw ontkent dat God hen zal doden. God heeft immers hun brandoffer en spijsoffer aangenomen. Die vrouw geloofde hetgeen ze geleerd had over de verzoening. In de offerande nam God genoegen met het bloed en de dood van een offerdier in plaats van de dood van de offeraar. De oudtestamentische offers zagen alle op het enige, volmaakte offer, dat een volkomen verzoening tussen God en mens aanbrengt.
Waar wij de wet niet meer konden houden, heeft Jezus aan Gods eis voldaan. Gods eniggeboren Zoon is mens geworden om in onze plaats Gods wet te vervullen en de straf te dragen. Door Zijn dood aan het kruis heeft Jezus volkomen verzoening aangebracht. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Waar geen zonden zijn, is geen loon op de zonden. Daar is geen dood. Daarom kon het graf Jezus niet houden. Jezus is uit de doden opgestaan en heeft het eeuwige leven aan het licht gebracht.
„Gij gelooft dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven ook, en zij sidderen” (Jak. 2:19). Zo’n geloof is niet afdoende. De Vader wijst op Zijn geliefde Zoon, in Welke Hij Zijn welbehagen heeft, en gebiedt: „Hoort Hem.”
Hoor wat Jezus zegt. „Geloof in God, geloof ook in Mij.” Wie achter Jezus wil komen, verloochene zichzelf (dat is: vertrouwt op Zijn Woord en niet op zijn verstand), die neemt zijn kruis dagelijks op en volge Hem. Dit is de wil des Heeren over u, opdat u niet verderft, maar het eeuwige leven hebt.