Deze keer was het sterker dan voorheen. Tijdens de laatste catechisatieavond was er dat bedrukte gevoel de jongeren vroegtijdig te moeten loslaten. Zouden ze volgend seizoen wel weer terugkomen?
Catechisatie geven aan jongeren van 16, 17 jaar kan voelen als een dubbele verantwoordelijkheid. Immers, volgend jaar zijn ze 18 en staan ze –in elk geval in hun beleving– op eigen benen. Blijven ze trouw komen, of haken ze af? Elke kerkelijke gemeente kent het: de lijst met 18-plussers die níét meer gezien worden. Pijnlijk moment als die lijst besproken wordt. Die pijn ademt ook uit diverse producties die we deze en volgende zaterdag brengen rond het thema kerkverlating. Geen wonder dus dat je als ambtsdrager meent er alles aan te moeten doen om de jongeren te behouden.
Veel moet je als beginnend catecheet leren. Veel áfleren ook. De neiging om zoveel mogelijk lesstof te willen overbrengen, bijvoorbeeld. Of dat die onderuitgezakte jongen echt zo ongeïnteresseerd is als hij erbij zit. Dat onder de kritische, soms vervelende vraag, een meisje zit dat echt verlegen is om antwoord.
Wat je ook moet afleren, is dat catechisanten door alles wat je probeert te doen, behouden blijven voor de gemeente. Bovendien gaat het daar ten diepste niet om. Wat telt is of ze door wedergeboorte en bekering de Heere mogen leren kennen als hun Zaligmaker. En dan komt de vraag terug naar de catecheet: heeft die voldoende aangedrongen? Voldoende verteld hoe goed de Heere is voor slechte mensen? Zijn de jongeren werkelijk jaloers gemaakt?
Hiervoor is nodig dat de catecheet zelf de dagelijkse omgang met God mag kennen. Alleen vanuit Zijn nabijheid kan doorgegeven worden wat er echt toe doet. Daarvoor is ook een persoonlijke band met de catechisant vereist. Dat is misschien wel de belangrijkste les voor een ambtsdrager. Dat zit 'm niet in bijzondere dingen, maar juist in het kleine: dat korte gesprekje, de handdruk, de blik van verstandhouding, het kennen van de namen, de moeite die je doet om hun leefwereld te begrijpen.
Een enkel jaar geleden verscheen onder redactie van J.H. Mauritz en ds. A. Schreuder een nuttig boekje over randkerkelijkheid en kerkverlating bij jongeren, met de titel ”Ik heb je gemist”. In hun voorwoord schrijven de auteurs: „Zonder een echte relatie (…) kan er nauwelijks sprake zijn van een evenwichtige geloofsoverdracht en een stimulans om de Heere te dienen.” Het wérkelijk zien van jongeren, het scheppen van een band, is dus van fundamenteel belang. Of, om met Augustinus te spreken: „Sluit jongeren in je hart en houd van ze.”
Dat houden van betekent ook: bidden vóór. Ooit kreeg ik van een goede vriend een bundel met puriteinse gebeden. Zo nu en dan blader ik erdoorheen, als mijzelf de woorden ontbreken. Wat steeds weer opvalt, is de heldere toon waarmee, zonder omhaal, wordt weergegeven wat er in een mensenhart kan omgaan.
Mijn oog viel deze keer op een gebed met het opschrift ”Gods zaak”. Ergens halverwege verzucht de schrijver: „voor ons verstand is alles omtrent de bekering van anderen/ zo duister als de middernacht/ maar U kunt grote dingen doen/ het is Uw zaak/ en het is tot Uw eer dat mensen worden gered.” Omdat het Zijn eer is, en alleen daarom, is er hoop voor worstelende jongeren.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.