Kerkelijk zegel CGK heeft diepe betekenis
Wat gebeurt daar? Voor de ogen van de tachtigjarige man Mozes?
![beeld RD](https://images.rd.nl/fill/crop:2040:1275:sm/w:1020/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F234686_1a7a3f0c6a.jpeg)
Hij leidt zijn kudde schapen door de woestijn van Midian en is aangekomen in het gebergte Horeb. Een merkwaardig verschijnsel trekt zijn aandacht. Een braamstruik die in brand staat. Het verzengende vuur lijkt een eind aan deze struik te maken. Maar toch – hoe lang hij er ook naar staart, ze verteert niet. Mozes staat erbij en kijkt ernaar. Een wonder van God met een diepe betekenis, dat is het!
Rond het jaar 1700 ziet de kerk van Schotland terug op een eeuw van moeite en strijd. Verdrukking van buitenaf en onrust daarbinnen. Maar door alles heen is er ook veel werk van Gods genade. De wind van Gods Geest waait in die jaren zegenrijk over de Highlands and Islands (Hooglanden en Eilanden). In diezelfde tijd geeft de General Assembly (Algemene Vergadering) van de Schotse kerk goedkeuring aan het gebruik van een kerkelijk zegel: de afbeelding van het brandende braambos, met als randschrift ”Nec tamen consumebatur” (”Toch niet verteerd”).
De hugenoten voerden als eersten de brandende braambos als symbool in hun wapen
De Schotse protestanten zijn niet de eersten die zich deze spreuk toe-eigenen. Ze nemen het van hun Franse medegelovigen over. Al meer dan een eeuw immers voerden de vervolgde hugenoten, de Franse calvinisten, dit symbool in hun wapen. Die wisten bij ervaring wat de hitte van vervolging inhield. Wel in brand maar niet verteerd – het was en is de belijdenis van de belaagde kerk van Christus, die door Zijn genade desondanks leeft. Tot troost en bemoediging. God houdt Zijn kerk in stand!
Het brandende braambos. Dat embleem voeren al vele tientallen jaren ook de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. Vanaf 1947 om precies te zijn. In de acta van de synode van dat jaar is het te lezen: „Ten slotte werd nog besloten een kerkelijk zegel in te voeren, naar een ontwerp zoals de kerk van Ulrum thans in gebruik heeft.” Ook hier met het randschrift ”Nec tamen consumebatur”. Nog steeds voeren deze kerken dit zegel, afgedrukt op alle officiële stukken, gepaard met de belijdenis „En toch niet verteerd…”
Juist deze week kreeg ik het nog eens onder ogen, afgedrukt aan het hoofd van de brief die het moderamen van de generale synode aan de kerken stuurde. Het onderwerp: situatie kerkverband. Een brief met een droevige boodschap. Verslagenheid en verbijstering worden onder woorden gebracht. Met een oproep tot gebed en kalmte.
Ondertussen merkwaardig. Ik had er nooit zo bij stilgestaan. Dit zegel kwam de kerken binnen via het Groningse Ulrum. Ulrum – dat roept veel gedachten en gevoelens op. Wat is daar veel gebeurd. En dan denk ik natuurlijk aan 1834. Als in de oktobermaand van dat jaar de jonge ds. Hendrik de Cock zich eens niet had laten meeslepen door zijn vurige collega H.P. Scholte... Als hij daarentegen enkele maanden eerder had geluisterd naar zijn geestelijke vriend Hermann Kohlbrugge, die hem schreef: „Passief moeten wij zijn in alles. Daarmede verwerven wij ons wel geen vrienden, maar dat doet er niet toe. Die erop slaan, zijn van de duivel…” Als… Het ging anders. Maar de geschiedenis reikt ons wel lessen aan. De God van het brandende braambos ontferme zich over de kerken van Nederland. HEERE is Zijn Naam.
De auteur is christelijk gereformeerd emeritus predikant.