Ad de Waard leerde oog houden voor de kruimeltjes genade
Als het glas halfleeg is, giet dan de inhoud over in een kleiner glaasje. Dat was voor Ad de Waard geen „flauwekulletje”. Hij moest zich die kunst noodgedwongen eigen maken; als mantelzorgende echtgenoot én vader, als mens. Ondanks de soms prikkeldraadse levensweg behield hij zijn blijmoedigheid en vertrouwen in zijn God. „We hebben zo veel om dankbaar voor te zijn.”
Ad de Waard (66) is een onderwijsman. Zo een van het ambachtelijke soort. Met vooral oog voor het kind, het bijzondere kind dat tegen ‘de school’ opbotst, omdat lezen zo moeilijk is, letters spaghetti, cijfers vermicelli zijn. Het kind dat in het onderwijssysteem verdwaalt, of er juist in klem raakt. Zíj laten het hart van de onderwijsadviseur en orthodidact sneller kloppen. Natuurlijk, leerkrachten helpen om nog beter te worden, directies ondersteunen bij het maken van leerplannen, het hoort er zeker bij. Maar alles vooral ten dienste van het kind.
Na 7 jaren voor de klas, 39 jaar BGS (Begeleidingsdienst Gereformeerd Schoolonderwijs) en Driestar educatief zal De Waard dit jaar afzwaaien. Om verder te gaan met wat hij altijd zo graag doet: met mensen praten over wat hen bezighoudt. Of over Wie er met hen bezig is. Hij zal zijn sleutels inleveren, maar zijn visitekaartje achterlaten. Want stel je voor dat er niemand te vinden is voor een specifieke vraag of een klusje dat hém op het lijf geschreven is.
Het gerenoveerde arbeidershuisje van Ad en zijn vrouw Heleen is door de gemeente gepromoveerd tot monument. Achter de voorpui is het wat uitgebreid. „’t Is niet zo groot, dat is ook niet nodig. Heleen kan, door zich vast te houden aan stoelen, tafel en kast, door heel het huis bewegen. Dat is veel meer dan de artsen ons hadden voorspeld. Ze kan zelfs wat bezig zijn in de kleine tuin.”
Verder is Heleen buiten gebonden aan haar krukken, rolstoel of driewielfiets. Een ernstige ziekte greep al jaren geleden diep in het leven en lijf in. Hun enige dochter, Jantine, kampt inmiddels ook met veel beperkingen, vanwege onder meer een progressieve bindweefselziekte. Ze woont zelfstandig, maar kan geregeld een beroep doen op haar ouders als mantelzorgers.
Heeft u zich weleens afgevraagd of God het dan nooit genoeg zou vinden?
„Natuurlijk waren er die verdrietige momenten dat Heleen en ik elkaar aankeken en zeiden: Zou er nog meer bij komen? Gelukkig bleven we er nooit in steken en kregen we ook weer moed en hoop. Elke ochtend lees ik achter in mijn psalmboekje de Morgenzang en bid ik tot God of Hij me die dag wil bewaren. En ik ben gestopt met alvast in te vullen hoe Hij dat het beste kan doen.
De vraag of Hij erbij wil zijn? Ja, maar daar hoef ik toch niet om te vragen? Ik weet dat Hij erbij is, dat lees ik in de Bijbel, dat heeft Hij volop in de etalage gezet. Dan mag ik die etalage niet dichtdoen met gordijnen. God wil niet dat wij in het donker leven. Natuurlijk besef ik dat dat perspectief soms ontbreekt. Als het moeilijk is, als je moe bent. En je niet parmantig kunt besluiten de gordijnen open te trekken. Maar dan klamp ik mij vast aan het Woord. Hij is het Licht van de wereld. Dat helpt mij om mijn werk te doen hier thuis, op de scholen en in de buurt om me heen. Het leert je naar mensen te kijken, met mensen om te gaan. Ik zou niet weten hoe ik anders moet leven.”
Dat heeft u al jong geleerd?
„Ik ben geboren en opgegroeid in Hendrik-Ido-Ambacht, hoorde met mijn ouders bij de vrije oud gereformeerde gemeente daar. De ernst, de warmte en de liefde kunnen me nog ontroeren. Ik heb veel gehad aan ds. G. van de Breevaart. Als jongen voelde ik al de gunning waarmee hij preekte en ons op de Heere Jezus wees. Het heeft me gestempeld.
Hij stimuleerde ons ook met het Woord bezig te zijn. Ik herinner me dat hij op catechisatie een prachtige kerkenraadsbijbel met koperen sloten beloofde als iemand de catechismus uit het hoofd zou opzeggen. Onbegonnen werk natuurlijk. Maar na enkele weken vroeg iemand of hij een poging mocht doen. De hele catechisatieles luisterden we naar hem. Hij kreeg zijn Bijbel.”
![](https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F226951_0d80b6eadf.jpeg)
Thuis heerste hetzelfde nestgevoel?
„We waren een eenvoudig, warm gezin. Moeder was altijd thuis; dat was vanzelfsprekend. Vader was, even vanzelfsprekend, heel veel weg. Hij werkte als tuindersknecht bij een werkgever die zich strikt hield aan de Bijbelse notie van zes dagen arbeiden. Soms, als het kon, was vader zaterdagmiddag om vier uur thuis. ’s Maandags ging hij weer, volle bak, aan de zesdaagse arbeid.
Met uitzondering van één dag per jaar. Dan had hij vakantie. We leefden heel basaal: geen auto, telefoon of douche. Maar die ene vrije dag mochten we het Morrisje van oom Gerrit lenen en gingen we een dag op vakantie naar het Lingebos of zo. Eenmaal zijn we zelfs naar de Veluwe gereden.”
Welke plaats nam God binnen het gezin in? Werd daarover gesproken?
„Erover praten lag wel moeilijk. Als de broeders op huisbezoek kwamen, zei moeder nog voor ze de drempel passeerden: „Ik zeg niets hoor.” Geestelijke zaken hielden haar zeker bezig, maar daar praatte je niet licht over. Je zou eens wat te veel zeggen. Voor je het weet verbeeld je jezelf iets en waar gaat het dan naartoe? De drempel om aan het Heilig Avondmaal deel te nemen lag ook heel hoog. Van de 600 kerkgangers nam een tiental mensen deel aan de bediening. Het ging er overigens gemoedelijk aan toe. De dominee mediteerde wat en vroeg deze of gene aan de tafel een psalmversje op te geven en dan zongen we. Zo strekte zich dat tafelmoment uit. Dat had ook wel wat, maar misschien droeg het ook bij aan dat gevoel van onbereikbaarheid. Je moest wel een heilige zijn. Terwijl die mensen zich daar bepaald niet op lieten voorstaan.
En ’s avonds –wat ook heel mooi was– liep het catechisatielokaal vol met mensen. Het was geen gezelschap, meer een samenkomst. Wie wilde, was welkom. Daar werd het gesprek zoals dat die morgen plaatsvond, voortgezet en gingen de harten open. Heel betrokken, heel open, gunnend en liefdevol. Er waren soms wel honderd mensen. Mijn vader, mijn oudere broer en ik gingen daar stilletjes bij zitten. Het was smullen.”
![](https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F226979_2ae154a885.jpeg)
Beluister ik iets van een kinderlijk verlangen God te dienen?
„Zoals wel genoemd wordt ”een zoeker van jongs af” zou ik me niet durven noemen. Ik realiseer me achteraf wel dat wat ik toen meekreeg, niet zomaar tot me kwam. Het gezin en de kerk, het was zeker de akker waar het zoeken is gezaaid en opkwam. God werkt overal, waar dan ook. Laat God maar werken, dan komt het wel goed, toch?”
Maar van vlegeljaren was geen sprake?
„Ach, ik had geen abonnement op kattenkwaad. Meestal deed ik gewoon graag wat mijn vader en moeder zeiden. Hoewel, als kind wilden mijn twee jaar oudere broer en ik een klappertjespistool hebben. Moeder stak er een stok voor. Al dat geweld en geschiet vond ze maar niks. Wij dachten er anders over en spaarden stiekem centen bij elkaar: lege flesjes inleveren, en gewassen radijsjes die bij de tuinder in de spoelbak achterbleven, visten wij op en verkochten ze per zakje. Dat soort zaken. Ik zie nog het gezicht van mijn moeder toen we met ons pistool thuiskwamen. Ze was niet boos, ze keek heel verdrietig. Erger, ik las teleurstelling in haar ogen. Dat deed pijn. Het pistool is nooit meer uit de doos gekomen.”
Had Hendrik-Ido-Ambacht een middelbare school?
„Vast wel. Maar toen ik de lagere school verliet, startte in Rotterdam het Reformatorisch Voortgezet Onderwijs, later de Guido de Brès. Daar moest ik maar naartoe, vonden mijn ouders. Een ongelooflijk avontuur. Wij woonden in een eenvoudig dijkhuisje in Ambacht. Alleen voor iets heel bijzonders verliet je het dorp. Naar Dordrecht bijvoorbeeld. Een hele reis. Laat staan naar Rotterdam! Ik denk dat mijn ouders er nooit of bijna nooit geweest waren. Ik had dus geen idee waar ik terechtkwam. Het drukke verkeer, oneindig veel huizen, het krioelde van de mensen. Er liepen daar zelfs mensen van een andere kleur. En die Katendrechtse Lagendijk, waar de school stond, was ook al niet zo’n frisse plek. Maar ín school was het geweldig. Met mensen als meneer Stolk. Die gaf niet alleen les hoor, die zat geestelijk aan je te boetseren. Ik had er een heel fijne tijd.”
![](https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F226985_ae66edfe4b.jpeg)
Na het Rotterdamse avontuur verlegde u per bromfiets de koers naar Gouda’s Driestar. Waarom?
„Kinderen trokken me. Ik heb nog een poosje gedacht dat rechercheur bij de politie ook mooi zou zijn. Maar het kantelde toch naar Gouda. ’s Morgens vroeg zat ik al op de brommer om op tijd in Gouda te zijn. Zeker in de periode dat meneer Ottevanger een klein clubje mensen dat nog geen zwemdiploma had, een stoomcursus gaf. Vroeg in de ochtend voor de lesuren in het zwembad. Maar de Goudse tijd was heel goed. Niet alleen omdat ik er een vak leerde, maar vooral omdat je er zo veel mensen ontmoette.”
Zoals Heleen?
„Nee, die ontmoette ik pas toen ik in Zwijndrecht mijn eerste eigen klasje had op de school van meester Teerds; groep 4. Heleen was een stagiaire van de kleuteropleiding, maar moest een poosje meedraaien in mijn klas. Het was gezellig, we begrepen elkaar heel goed, maar verdere stappen bleven uit.
Al tijdens mijn Driestartijd twijfelde ik tussen regulier en bijzonder onderwijs. Ik koos toen voor het eerste, maar al snel schoof meneer Teerds mij ook de leerlingen toe die extra aandacht vroegen. Ik kwam vaak onder de indruk van hun eenvoud en de mooie kanten van kinderen met wie het niet zo gaat als onze maatschappij vindt dat het moet gaan.”
Verklaart dat uw overgang naar de BGS?
„Na zeven jaar solliciteerde ik naar een functie bij de BGS en zat ik opnieuw tegenover meneer Teerds, die daar inmiddels directeur was geworden. Ik kreeg de baan en ging als schoolbegeleider aan de slag in Noordoost-Nederland. Een goede tijd, met fijne contacten. Je kunt van mensen, juist ook van bijzondere kinderen, zo veel leren. Ik was op schoolbezoek in Zwolle en daar stampte zo’n grote knul met downsyndroom op mij af. Hij stond vlak voor mij –en dat was dan ook vlák voor mij– keek op me neer en vroeg: Houd jij van de Heere Jezus? Ik zei hem dat ik erg van de Heere Jezus houd. Hij zei dat ook van zichzelf, dus we hadden het goed met elkaar. Toen vroeg hij: Wat voor auto heb jij? En dat was een verkeerd merk en hij schreef mij ter plaatse af. Die directheid, daar houd ik zo van.
![](https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F226977_c6661b6d11.jpeg)
Op een andere school kwam ik voor een meisje met wat leesproblemen. Verlegen en afwachtend kwam ze binnen. Toen ik vroeg hoe het was in de klas en met de juf, antwoordde ze spontaan: „De juf houdt heel veel van de Heere Jezus.” Ik vroeg mij af hoe vaak die juf dat toch zou zeggen in de klas. Vast niet zo vaak, maar dat kind had dat geestelijke draadje bij de Bijbelverhalen feilloos opgepikt. Ze rook, wat Paulus aan de Korinthiërs schrijft, de geur van Christus. Dat vind ik prachtig!”
Maar eh, Heleen?
„O ja. We ontmoetten elkaar opnieuw, in het Veluwse Hierden, waar zij werkte. Het begon met koffiedrinken en zo kwam van het een het ander. In 1988 zijn we getrouwd. Een omweg van acht jaar. Zo gaat dat, heel wonderlijk.”
Al snel was een baby op komst…
„Tijdens de zwangerschap ontstonden er complicaties: zwangerschapsischias, dacht men. Onze dochter werd geboren, wat natuurlijk veel blijdschap gaf. Maar de rugpijn bij Heleen ging niet over. Die zomer kreeg ze uitvalsverschijnselen, kon niet meer lopen. Het bleek het begin van een heel moeilijke periode waarin ik leerde dat ontzettend moeilijk en ontzettend mooi in elkaar vervlochten kunnen zitten. Van het ziekenhuis in Apeldoorn ging het naar Zwolle en vandaar moest het naar Groningen. Daar werd een enorme tumor onder in haar rug vastgesteld. Door de zwangerschap was die niet opgemerkt. De oncoloog vertelde in enkele technische termen zijn bevindingen en gaf advies: bedenk samen wat je met je dochtertje wilt en doe nog wat leuke dingen. Zo gingen we naar huis, samen in de ambulance. En Heleen neuriede: „Ik sla de ogen naar ’t gebergte heen. Dag en nacht. Zijn bijstand. De Heer’ alleen.” Ze vertolkte ons beider gevoelen. Zo kom je thuis en valt alles je uit handen. Je hebt niks meer, maar wel God! En als je niks meer hebt, en wel God, dan is het echt goed. Dat hebben we toen ervaren.”
Weggestuurd dus zonder perspectief?
„Zo leek het. Enkele dagen later belde een andere arts uit het medisch team uit Groningen. Of we toch nog een keer wilden komen, „want ik wil je niet zomaar dood laten gaan”, zei hij tegen Heleen. Dan ga je natuurlijk. Er volgden –kort gezegd– 8 operaties, 33 bestralingen en vele maanden van revalidatie. De ‘onrustige’ tumor kon teruggebracht worden tot de grootte van een grapefruit. Er waren onbeschrijflijk moeilijke perioden. Maar we wisten ons gedragen. Door mensen om ons heen, maar vooral door die dragende God. Hij gaf rust en zo veel onvergetelijke momenten waarin we verrast zijn, opgetild werden. Heleen heeft eigenlijk geen moppermoment gehad.”
En u?
„Ook niet. De Heere zorgde altijd weer. Zelfs in de kleinste dingen zagen we Zijn werk. Er waren weekenden dat ik met de kleine Jantine bij Heleen in het ziekenhuis mocht blijven. Er werd voor een bedje gezorgd, een box en zelfs voor potjes Olvarit. Je leert dankbaar oog te houden voor de kruimeltjes zorg en genade waarmee God je verwent.
Ik kwam veel mensen tegen in mijn omgeving die ernstig bezorgd waren of ik het zou volhouden. Soms werd ik daar juist onrustig van. Voor mij waren de momenten in de auto bijvoorbeeld rustpuntjes. Ik zing normaal nooit in de auto, maar soms moest het even: „Maar de Heer’ zal uitkomst geven!” Er waren ogenblikken dat ik dat gedichtje dat ik op catechisatie leerde, weer hardop zei: „Roem wereld úw schatten! Gij kunt niet bevatten, hoe rijk ík wel ben. ’k Heb alles verloren, maar Jezus verkoren, Wiens rijkdom ik ken.” Eindeloze verwondering: Hem te kennen en te weten dat Hij alles heeft en geeft, ook in de dagen van operaties.
Heleen mocht blijven leven, maar draagt de sporen nog met zich. Ze is beperkt mobiel, maar kan intens blij zijn met wat ze nog wel kan. En soms voelen we natuurlijk de pijn, om kleine dingen, die ineens even groot worden. Wij kunnen nooit hand in hand lopen. Gewoon hand in hand. Die akelige krukken van Heleen verhinderen dat. Of ik loop achter de rolstoel. Ik ervaar dat ook zo; wat zij niet kan, kunnen we samen niet.”
![](https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F226982_7f920bb6c4.jpeg)
En hoe verder?
„Dat weten we niet. Het was al die jaren bij tijden best spannend, maar nooit benauwend. De omstandigheden kon je niet veranderen. Maar het besef dat God jou verandert, dat gaf ademruimte. God is zó groot, zo oneindig veel groter dan je kunt bevatten. En Hij trekt bij momenten aan je oor, soms door middel van zomaar een uitdrukking die je hoort, of door een kind: „Ik ben erbij, Ik weet er ook van, hè.””
Het afscheid van het onderwijs komt dichterbij. Hoe voelt dat?
„Ik zie uit naar mijn pensioen. En ik zie er minstens zo veel tegenop. Ik zal al die contacten met de scholen, vooral met al die mensen die ongeveer alles met me deelden, erg gaan missen. Iemand schreef over rouw en verdriet en noemde daar ook afscheid nemen van je werk bij. Ik begrijp dat. Je kunt als mens verweven zijn met je werk. Dan valt ontvlechten niet mee. Dat is ook rouw. Ik vind het best spannend.”
U krijgt misschien iets meer tijd. Stel dat u gevraagd wordt minister IO te worden. Ideaal Onderwijs. Wat pakt u aan?
„Dan ga ik beginnen met relatie. Er zijn echt plekken in het onderwijs waar het kind te veel gekend wordt op basis van cijfers en computergegevens. Een kind mag niet verworden tot een uitdraai, maar moet in de ogen worden gezien.
En het tweede. Kinderen moeten veel meer buiten spelen. Gelukkig kom ik op veel scholen waar dat nog gebeurt. In Urk hebben de kinderen een middagpauze van bijna twee uur. Dan zie ik ze bij een vijvertje poeren, hengelen. Laat de kinderen toch gewoon weer vies worden. Uit school een overalletje aan, slootjespringen, hun hele lijf laten ontwikkelen. Niet alleen maar je vingers op een toetsenbordje en je ogen vervuilen met een beeldscherm, wat dus je hele lijf vervuilen is.”
Wat ziet u aan de horizon?
„Mijn leven lang was mijn persoonlijk motto dat ik niet belangrijk hoef te zijn. Maar ik wil nog wel graag van betekenis zijn. In de eerste plaats hier thuis voor Heleen en ook voor Jantine. Maar ook voor anderen. Er zijn zo veel mensen met ingrijpende sores. Soms denk ik: ik zou voor geen goud willen ruilen. Want het zijn vaak sores die mensen elkaar aandoen. Er zijn zo veel mensen die God niet kennen, nooit naar de kerk gaan, geen Bijbel hebben, nergens op kunnen terugvallen. Dan kan een praatje, een gesprek en als er plaats voor komt een gebed misschien van betekenis zijn.
En daar, voorbij die horizon, is er ook het mooie, het leven is eindig, maar ook oneindig. Dood en eeuwigheid, waar zit dat hekje precies? Het is immers al eeuwigheid. Met een ernstig zieke vriend praatte ik over zondag 1 van de catechismus: van harte voortaan gewillig en bereid maakt… Drie dagen later overleed hij. Maar het voortaan gaat dan gewoon door. Hem voortaan te leven van harte gewillig en bereid maakt! Die horizon, ik kijk er even voorbij; van harte voortaan volmaakt Hem te leven. Dat is waar ik mij op verheug. Jij ook, toch?”
Wat drijft iemand in zijn of haar leven? Hoe is hij of zij gevormd? In deze rubriek een persoonlijk interview met een meer of minder bekend persoon uit de breedte van de samenleving. Deze aflevering: Ad de Waard. Volgende week: Janneke Galvão-Hulst.