„Iedere generatie in dit land lijkt gedoemd om de vreselijke geschiedenis die zij als kind leert op school, later als volwassene zelf te moeten meemaken”, schreef Pieter Waterdrinker enkele jaren geleden in zijn roman ”Lenins balsem”. En zo is het, ook hier in Nederland, ook met mijn generatie.
Een bericht op Twitter dreigde mij definitief uit mijn concentratie te halen. De voorjaarsvakantie was schoongeveegd: een volle week vrijheid om de laatste hand te leggen aan mijn boek over de Reveilpredikant J. W. Felix. Maar toen begon Poetin meedogenloos binnen te vallen, en dat betekende in ieder geval een week lang schrijven met de stem van opgewonden verslaggevers en verwarde duiders via de radio op de achtergrond. Het voelde bijna gênant: thuis, in een warme werkkamer, doen wat je het liefste doet, terwijl elders in Europa mensen op de vlucht waren voor bombardementen en ander geweld. En toen was er, op 1 maart, in die tweet ineens dat filmpje van die atoombom. En ineens was ik terug in de kazerne van Ossendrecht.
Tja, vroeger was er dienstplicht en dat betekende dat de staat beslag legde op achttien maanden van je leven. Op een maandagmorgen in de zomer van 1984 moest ik mij melden op het station van Bergen op Zoom en vandaar werd ik in een vrachtwagen naar de kazerne gereden. We moesten eerst langs de foerier voor onze PSU (persoonlijke standaarduitrusting – staat nog steeds op zolder), en toen kregen we in een zaaltje een film over de atoombom voorgeschoteld. Zodat we wisten waarvoor we het moesten doen.
Ik herinner me lange marsen in de bossen rond Breda, waar we ons op een bepaald signaal onder een boom moesten laten vallen en dan een capuchon over ons hoofd moesten trekken. Dan kon ons, als ”de Rus” de bom had laten vallen, niets overkomen. En zo werden we voorbereid op de slag op de Noordduitse laagvlakte, waar we geacht werden de opmars van ”de Russen” te stoppen. Op de hei bij Ede oefenden we de Slag om de IJssel, en na drie weken kwam een onderofficier vertellen dat we hadden gewonnen.
Onvoorbereid
De Koude Oorlog was op z’n heetst. Maar vijf jaar later kreeg de Slag om de IJssel een vervolg in de val van de Muur. Nu hadden we definitief gewonnen. De geschiedenis was voorbij, zo juichten we. Ons liberalisme had definitief gezegevierd over het kwaad. Wat was eigenlijk nog de taak van de NAVO, van ons leger? Het was vrede, en het zou vrede blijven. De Oekraïne veranderde in Oekraïne.
Zoals corona ons twee jaar geleden wakker riep uit onze vakantie van de geschiedenis, zo deed Poetin dat twee weken geleden opnieuw. En opnieuw waren we onvoorbereid. Zoals een pandemie ons voor onbeantwoordbare vragen stelde, zo bracht ons geopolitieke en religieuze analfabetisme ons in een situatie waarin we worden gegijzeld door een onberekenbare apocalypticus.
Wat definitief voorbij leek –een pandemie, oorlog– was nadrukkelijk in ons midden, en nu de Russen zich dan toch aandienden, nog niet op de Noordduitse hoogvlakte maar toch tot aan de grenzen van het NAVO-gebied, voelde ik diezelfde onzekerheid en angst als toen, op die maandagmiddag in de kazerne van Ossendrecht.
Als onzekerheid en angst ons overvallen, rest ons altijd nog het wapen van de morele verontwaardiging. Poetin zou de nieuwe Hitler zijn, in Oekraïne dreigde genocide, en de Rus moest worden gecancelled. De Philharmonie Haarlem schrapte, als ultieme en voorbeeldige verzetsdaad, een festival met muziek van Tsjaikovski en Stravinsky. En zo nam onze eigen nonchalance wraak op ons.
Want als we een beetje beter hadden opgelet, hadden we kunnen weten dat de uitbreiding van de NAVO richting het oosten al in de tweede helft van de jaren negentig voor onrust zorgde, in Rusland en onder westerse diplomaten. En toen Poetin in 1999 op het politieke toneel verscheen, heeft hij steeds duidelijk gemaakt welke droom hem dreef. Het is de droom van het grote Russische rijk, zoals Catharina de Grote en de tsaren Aleander II en III dat in de achttiende en negentiende eeuw hadden vormgegeven. Hij herintroduceerde de tweekoppige adelaar als symbool van de eenheid van kerk en staat, en wilde daarmee aangeven dat Moskou na Rome en Byzantium het derde Rome was, een orthodoxe staat met Poetin als tsaar.
Ach, dat is een mythe, religie die wordt misbruikt als dekmantel voor politieke en militaire agressie. Maar het probleem met mythes is, dat er mensen zijn die erin geloven en ernaar handelen. Poetin heeft als gelovige de eer van het oude Russische rijk willen redden door oude kerngebieden (Kiev en de Krim) weer binnen het heilige Russische rijk te brengen. Geloof en grond kunnen een sacrale verbintenis aangaan, zeker als de tsaar-in-spe als apocalypticus denkt dat het vijf voor twaalf is en er nu moet worden gehandeld. Sancties werken in zo’n situatie uiteindelijk niet, en een grote oorlog is dan een eervol offer. En zo zijn we gegijzeld, wordt de bewapening opgevoerd, en kan een ongeluk in een heel klein hoekje zitten.
Na afloop van mijn week van isolement kwam ik eindelijk aan de kranten en weekbladen toe, en werd ik aangenaam verrast door de herdruk van een artikel van C. S. Lewis in RDMagazine: „Worden we straks allemaal door een atoombom weggevaagd, laat die bom dan vallen terwijl we zinnige en menselijke dingen aan het doen zijn –bidden, werken, onderwijs geven, lezen, muziek beluisteren, de kinderen in bad doen, tennissen, met vrienden een biertje drinken en een pijltje gooien– en niet als bange schapen saamgedromd aan de atoombom staan te denken. Die krijgt misschien ons lichaam wel stuk (een microbe kan dat ook) maar zij hoeft onze gedachten niet te beheersen.”
Deze woorden getuigen van een geloofsrust die we dezer dagen harder nodig hebben dan ooit.
De auteur doceert cuma aan hogeschool de Driestar en kerkgeschiedenis aan het Hersteld Hervormd Seminarium