In de vroege ochtend van zaterdag 11 juni 1977 werd met militair machtsvertoon een eind gemaakt aan een treinkaping door negen Molukkers bij De Punt in Drenthe. Twee gegijzelden en zes kapers lieten hierbij het leven.
De dramatische gebeurtenis vormde een nieuw dieptepunt in de toch al slechte verstandhouding tussen de Molukse gemeenschap in ons land en de Nederlanders. „Molukkers werden allemaal bekeken als potentiële terroristen”, zegt Dinah Marijanan uit Den Haag. Tegelijk vormden de Molukse acties een keerpunt.
Dinah Marijanan is één van de geïnterviewden in de bundel ”De Molukkers” van journalist en programmamaker Coen Verbraak. Verbraak sprak met veertien Molukkers die in Nederland wonen, vrijwel allen nazaten van KNIL-militairen. Uit hun verhalen wordt pijnlijk duidelijk hoe het zo ver kon komen dat Molukse jongeren naar geweld grepen. „De acties kwamen niet voort uit een daad van terrorisme”, zegt Ben Manusama (1957), „ze kwamen voort uit een gevoel van totale miskenning.”
Zeventig jaar geleden –op 21 maart 1951– arriveerde de eerste lichting Molukkers in Nederland. Het schip Kota Inten liep die dag de haven van Rotterdam binnen met aan boord zo’n duizend passagiers, voornamelijk Ambonese militairen die hadden gediend in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) en hun gezinnen. Er zouden nog elf tochten volgen, die in totaal ruim 12.500 Molukkers naar Nederland zouden brengen.
De Molukkers hadden Nederland altijd gesteund in de koloniale periode en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na het uitroepen van de onafhankelijkheid van Indonesië op 27 december 1949 werd in de oostelijke eilandengroep, de Zuid-Molukken, een eigen staat opgericht. Op 25 april 1950 ontstond zo de Republiek der Zuid-Molukken (RMS). Hoewel de Zuid-Molukken op papier recht hebben op onafhankelijkheid, belandden zij in een bloedige oorlog met het Indonesië van Sukarno. Tussen 1950 en 1966 vielen naar schatting 18.000 doden in de Indonesisch-Molukse oorlog.
Ontslagen
De Nederlandse overheid liet 4000 Molukkers die het Nederlandse leger in Indonesië hadden gediend met hun gezinnen naar Nederland komen, maar erkende de Molukse Republiek niet. Het was de bedoeling dat de Molukkers tijdelijk in Nederland zouden verblijven, maar terugkeer bleek algauw te gevaarlijk. Tot hun verbijstering werden de trotse KNIL-soldaten na aankomst in Nederland uit het leger ontslagen. Ze werden in houten barakken in voormalige concentratiekampen ondergebracht (Westerbork, Vught), mochten aanvankelijk niet werken en konden dus ook niet integreren.
Uit de gesprekken die Verbraak hield met hun kinderen en kleinkinderen komt een duidelijk patroon naar voren. Veel ex-KNIL’ers hadden tijdens de Tweede Wereldoorlog geleden onder de Japanse bezetting en waren getraumatiseerd. Het ontslag uit het KNIL was voor hen diep krenkend omdat ze altijd trouw aan Nederland waren geweest. Ze schikten zich noodgedwongen in hun lot, aanvankelijk nog hopend op terugkeer naar de Molukken. Over hun gevoelens spraken ze zelden, frustraties uitten zich vaak in gewelddadigheden richting vrouw en kinderen.
De tweede generatie Molukkers zag de vernederingen die de ouders ondergingen niet lijdzaam aan. Langzaam werd een kookpunt bereikt. Nadat president Suharto in 1966 RMS-leider Chris Soumokil executeerde, werden acties ondernomen. Toen diezelfde Suharto vier jaar later op staatsbezoek in Nederland kwam sloeg de vlam in de pan. In augustus 1970 werd de woning van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar aangevallen door 33 Molukse jongens. Omdat gesprekken met de overheid niets opleverden, kwam het tot treinkapingen en gijzelingen.
Ironisch genoeg konden Molukse jongeren uit het hele land met elkaar afspreken dankzij de Tienertoer die de Nederlandse Spoorwegen vanaf 1969 waren gaan aanbieden. De manier waarop de regering een einde maakte aan de kaping van 1977 wordt door veel Molukkers als buitenproportioneel ervaren. „Het heeft er alle schijn van dat het gewoon een executie was”, zegt Dinah Marijanan (1956). Ze verloor bij die actie twee vriendinnen: Hansina Uktolseja, de enige vrouwelijke kaper, én Ansje Monsjou, die als gegijzelde in de trein zat (en nota bene een Ambonese oma had).
Na de treinkapingen veranderde er inderdaad iets in de samenleving en kwam er meer begrip en financiële ondersteuning voor de Molukkers. De derde en de vierde generatie zijn grotendeels ingeburgerd. Op excuses voor de behandeling van de KNIL-militairen wachten ze nog altijd.
De verhalen die Verbraak optekent zijn indringend en confronterend (de ene vloek is een storende misser). Ze laten zien hoe belangrijk het is om je te verdiepen in de denk- en leefwereld van de ander. Maar ook hoe belangrijk het is om zaken die in het verleden fout zijn gegaan onder ogen te zien, en waar nodig schuld te erkennen. De geschiedenis maakt duidelijk dat de Molukse pijn diepe wortels heeft die teruggaat op het koloniale verleden van ons land. „Ik ben hier omdat Nederland dáár was”, zegt Pieter Anthonhy.
De interviews in de bundel zijn een uitgebreide versie van de verhalen die betrokkenen vertellen in de BNNVARA-serie ”Molukkers in Nederland – zeventig jaar op weg naar huis”, die vanaf 19 mei wordt uitgezonden.
Boekgegevens
De Molukkers. Een vergeten geschiedenis, Coen Verbraak; uitg. Alfabet Uitgevers; 221 blz.; € 22,99