Meditatie: Aanhoudend gebed
„Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange?”
Psalm 6:4
De ziel zegt dat „haar sterkte” een knauw heeft gekregen, wanneer zij het over „haar beenderen” heeft. Want wij moeten niet denken dat zij beenderen heeft die wij in het lichaam zien. Om dit te laten zien, wordt er ook dit aan toegevoegd: „Mijn ziel is zeer verschrikt.” Opdat we niet zouden denken dat wat hij „beenderen” genoemd heeft, als lichamelijk zou moeten worden uitgelegd.
„Gij, HEERE, hoelang zult Gij mij nog laten worstelen?” Wie begrijpt niet dat hier de ziel aangeduid wordt die worstelde met haar hevige begeerten, bij wie het door de arts lange tijd werd uitgesteld om haar ervan op de hoogte te stellen, in welke ellende zij zich had gestort door te gaan zondigen? Want wat gemakkelijk geneest, daar hoeft men toch niet echt voor uit te kijken? Maar als de genezing moeilijk is, dan zal de alertheid om de gezondheid vast te houden des te groter zijn.
Dus moeten we God niet als een wrede God beschouwen, als er tegen Hem gezegd wordt: „En Gij, HEERE, hoelang zult Gij mij nog laten worstelen?” Want Hij is Iemand Die de ziel op een goede manier ervan overtuigt wat voor ellende zij nu juist voor zichzelf gebaard heeft. Want deze ziel bidt nog niet zulke volmaakte gebeden, dan tot haar kan worden gezegd: „Terwijl u nog spreekt, zal Ik zeggen: „Zie, hier ben Ik” (Jesaja 65:24).
Augustinus,
kerkvader te Hippo
(”Psalm 6”, ca. 400)