Reformatorische kerken verklaren zondag schuld voor wat de kerk voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog nagelaten heeft om de Shoah te voorkomen. Daar mag geen enkele gemeente en geen enkel kerkgenootschap bij achterblijven. Toch gebeurt dat.
De aanzet tot dit unieke moment in de Nederlandse kerkgeschiedenis zijn twee verklaringen. De eerste is een schuldbelijdenis die de scriba van de Protestantse Kerk in Nederland uitsprak tijdens de op zondag 8 november gehouden nationale herdenking van de Kristallnacht. De tweede is een schuldverklaring die is opgesteld door reformatorische kerkverbanden en de Gereformeerde Bond (RD 13-11). Met deze verklaring belijden zij zonde van nalatigheid tegenover God en het Joodse volk, voor, tijdens en na de oorlog.
Het initiatief tot dit interkerkelijke document viel samen met bewogen oproepen van verschillende personen, onder wie dr. ir. H. J. Schouten, lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken (RD 4-5), ds. J. B. Zippro en ds. M. L. Dekker, twee predikanten binnen de Gereformeerde Gemeenten (RD 16-5), en ir. J. van der Graaf, voormalig secretaris van de Gereformeerde Bond (RD 19-5). Zij en anderen riepen de Nederlandse kerken op tot schuld belijden.
Misdaden
De publicatie van de verklaring riep veel op. Van Joodse zijde merkte rabbijn Jacobs op dat de huidige generatie geen schuld heeft voor de misdaden van toen, maar dat beoogt deze verklaring ook niet te zeggen, constateerde hij terecht. Ook waardeerde hij de actuele toespitsing vanwege het opkomende antisemitisme.
Erkenning van Joodse kant kwam vooral donderdag 12 november, toen deze schuldverklaring in de Israëlische ambassade namens de staat Israël aanvaard werd door ambassadeur Gilon.
Ook uit christelijke kring kwamen veel reacties, voor het overgrote deel instemmend. Een kleine minderheid kwalificeerde de schuldverklaring als „een kerkelijke variant in de hedendaagse sorrycultuur”, las deze verklaring als een schoffering van verzetsmensen of haalde onbeschaamd fel uit.
Helaas schaarden niet alle reformatorische kerken zich achter dit initiatief. Dit voorjaar werden al die kerkverbanden uitgenodigd om in gezamenlijkheid de tekst vast te stellen. De contactpersoon van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland reageerde op de uitnodiging hartelijk en broederlijk; daarna bleef het stil. Het kerkelijk bureau van de Oud Gereformeerde Gemeenten wees de uitnodiging vriendelijk van de hand omdat hun kerkverband „pas sinds 1948 bestaat.” Dit najaar moest de interkerkelijke werkgroep uit een artikel in de Israëlbode opmaken dat het deputaatschap van de Gereformeerde Gemeenten de uitnodiging had afgewezen. Toch scharen predikanten, kerkenraden en gemeenteleden van deze drie kerkverbanden zich achter de schuldverklaring.
Vervangingsleer
Alle argumenten voor of tegen de schuldverklaring zijn in feite te herleiden tot een vraag: Hoe verhouden christenen vandaag zich tot wat kerken toen deden of nalieten om het Joodse volk tegen de naziterreur te beschermen? Deze vraag veronderstelt principiële verbondenheid met Israël, het volk van Gods verbond.
Voor, tijdens en na de oorlog lag dit anders. De meerderheid van de reformatorische predikanten verkondigde toen de zogenoemde vervangingsleer. Volgens die leer heeft de kerk de plaats van Israël ingenomen. Vanwege Jezus’ kruisiging is dit volk gedoemd voor eeuwig te zwerven. Het had toch geroepen: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen?” Pas in de eindtijd bekeren een paar uitverkoren Joden zich tot God. Samen met alle andere uitverkorenen worden zij zalig.
In de vooroorlogse periode distantieerden kerken zich niet van anti-Joodse of antisemitische uitspraken; vaak namen ze die zelfs over. In landelijke kerkbladen uit die tijd typeren verschillende predikanten een Jood als sluw, laf, hebberig, eigenwijs, heerszuchtig en onbetrouwbaar. Christenen moeten afstand van hen houden, want Joden willen hen bekeren. Joden zijn de synagoge van de satan. God heeft hen verworpen. Met deze uitspraken creëerden deze voorgangers een voedingsbodem voor antisemitisme in kerken, op een moment dat een satanische macht het Joodse volk het recht om te bestaan ontnam.
Ook na de oorlog bezondigden verschillende predikanten zich aan dit soort uitlatingen. De gaskamers waren een middel om Gods welverdiende oordeel aan het Joodse volk te voltrekken, zo concludeerden zij, terugblikkend op de Holocaust. Ook toen zwegen de kerken.
Vandaag heeft de meerderheid van de reformatorische kerken in theorie afstand genomen van de vervangingsleer. Toch is het nog maar de vraag of dit ook daadwerkelijk gebeurt. Kerkverbanden staan 75 jaar na Auschwitz voor een keus: óf zich distantiëren van deze verwerpelijke uitspraken óf ze stilzwijgend laten staan.
Antisemitisme
De interkerkelijke schuldverklaring verschijnt op een moment dat het antisemitisme weer opkomt. Sommige Nederlanders wijzen daarvoor direct naar medelanders van Arabische afkomst. Gemakshalve vergeten ze dat het denken van hun autochtone volksgenoten vergiftigd is door een vorm van antisemitisme dat in het Westen bedacht en vanuit West-Europa naar het Midden-Oosten geëxporteerd is.
Trouwens, sommige uitspraken van moslims staan akelig dicht bij uitdrukkingen van predikanten uit de reformatorische traditie. De typering van weggevoerde Joden als ”satanskinderen”, in 1941, door een vooraanstaand predikant die kon weten welk lot gedeporteerde Joden ”in het Oosten” wachtte, verschilt inhoudelijk niets van de uitspraak van een imam die vandaag Israël ”de kleine satan” noemt.
Naast de islam dwingt ook de actualiteit reformatorische kerken tot een gezamenlijke bezinning. In hun achterban klinkt de roep om afstand te nemen van de ChristenUnie en nauwer samen te werken met Thierry Baudet en Geert Wilders, die willen wat het volk wil. In de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw voerden populistische politici de wil van de bevolking uit. Met instemming van reformatorische politici werden op 17 december 1938 onze grenzen gesloten voor Joden die de naziterreur probeerden te ontvluchten. De kerken zwegen.
Zondag verklaren reformatorische kerken te handelen naar Jezus’ gebod. Als hét voorbeeld van naastenliefde wijst Christus op de barmhartige Samaritaan. Deze Samaritaan bewijst Gods ontferming aan zijn naaste, ongeacht wie hij is, zélfs als hij een Jood blijkt te zijn.