Kerkleden en predikanten bleken tijdens de Tweede Wereldoorlog helemaal niet zo antisemitisch te zijn. Een schuldbelijdenis is vooralsnog niet op haar plaats.
Het is de laatste jaren een trend om schuld te belijden. Er is schuld beleden over het Nederlandse slavernijverleden, over de handelswijze van Nederland tijdens de politionele acties in Indonesië en over de activiteiten van Dutchbat in voormalig Joegoslavië. Het is op zich goed dat er zelfreflectie is op ons nationaal handelen. Toch kan het ook te snel gedaan worden. Dat bewijzen enkele protestantse kerken in Nederland. Tijdens de herdenking van de Kristallnacht op 8 november spreekt ds. R. de Reuver namens de Protestantse Kerk in Nederland een schuldbelijdenis uit tegenover de Joden. Daarnaast verscheen vorige week een verklaring met schuldbelijdenis, aangereikt door een voorbereidingsgroep met leden vanuit de gereformeerde gezindte (RD 21-10).
Schuld belijden hoort bij de kerk. Er zijn niet voor niets jaarlijkse bid- en dankdagen en soms ook boetedagen. In het verleden waren er nationale boetedagen als er veepest uitgebroken was, als er oorlogen waren of overstromingen. Op die dagen beleden en belijden de kerk en het volk schuld, niet alleen kerkelijke schuld, maar vooral ook individuele schuld, persoonlijke schuld. Heel de kerk en heel het volk hebben gezondigd.
‘Foute’ predikanten
Maar het is de vraag of deze schuldbelijdenis tegenover de Joden nodig is. Natuurlijk heeft met name de hervormde kerk weinig gedaan tegen ‘foute’ predikanten, zoals de bekende NSB-predikanten W. Th. Boissevain van Leiden, L. C. W. Ekering van Amsterdam en P. W. Foeken van Haarlem. Natuurlijk had zij krachtiger kunnen getuigen tegen het felle antisemitisme, en ja, natuurlijk hadden haar predikanten nog meer tegen de Duitse bezetter en de concentratiekampen kunnen waarschuwen. Maar dat zeggen wij die in een mondigheids- en ”zeggen-wat-we-denken”-cultuur leven. We oordelen met onze 21e-eeuwse bril op.
We moeten echter niet vergeten dat de kerken juist ook moedig waren als het ging om verzet tegen de Jodenvervolging. Dick Verkijk heeft berekend dat, op een Nederlandse bevolking van ongeveer 8 miljoen inwoners, er naar schatting 330.000 tot 450.000 Nederlanders betrokken waren bij hulp aan Joodse landgenoten. Zo’n 250 predikanten zijn door de SD verhoord, gevangengezet of omgebracht in concentratiekampen. Alleen daarom al is er geen reden om het boetekleed aan te trekken of schuld te belijden.
Niet geduld
De vraag is ook: waren bijvoorbeeld kerkleden werkelijk zo schuldig (ook aan antisemitisme)? Mijns inziens is dat niet het geval en wel om een aantal redenen.
Ten eerste. Christelijke NSB’ers werden in de kerk door de leden niet geduld en met de nek aangekeken. Men sloot ze uit. Dat was de reden waarom de Orde van getuigen van Christus (een verzameling van nationaalsocialistische christenen) de wijdingsdiensten die men eind jaren dertig en begin jaren veertig alleen met Kerst hield, ging uitbreiden naar de zondagen. Men kwam op zondagen bijeen in zalen, kringgebouwen van de NSB, theaters, hotels. Daar hield men kerkdiensten onder leiding van een predikant, een godsdienstonderwijzer, zoals onder anderen A. J. Mast, of een emeritus. NSB-predikanten als Boissevain, Ekering en Foeken gingen in deze diensten heel af en toe voor. Zij preekten in hun eigen gemeenten in respectievelijk Leiden, Amsterdam en Haarlem vaak voor halflege kerken tijdens de Duitse bezetting. Ging men naar hun diensten, dan was men immers niet zuiver op de graat.
Ten tweede. Het waren uitzonderingen in de kerk die de regel bevestigden. Prof. dr. Hugo Visscher (1864-1947) nam in 1940 afscheid van de Christelijk Nationale Actie (CNA), waarvoor hij in 1937 lijsttrekker was bij de Tweede Kamerverkiezingen, en stapte over naar de NSB. Veel hervormde predikanten die hem met zijn CNA steunden, had hij zelf opgeleid aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Toch volgden zij Visscher niet in zijn keuze voor de NSB, ook al gingen ze ook niet met hem in debat. Dat kwam deels voort uit de verhoudingen van vóór de Tweede Wereldoorlog. Er was toen minder openheid dan nu en men zag Visscher als een autoriteit.
Ten derde. De meeste Nederlanders (onder wie kerkleden) deden niets en probeerden heelhuids door de oorlog te komen of pleegden passief verzet. Dat gold voor ongeveer 85 tot 90 procent. Kerkleden gebruikten tijdens Romeinen 13 om hun passieve houding te rechtvaardigen. Was de Duitse overheid de wettige overheid of niet? Velen antwoordden „ja” op deze vraag. Immers, de Romeinse overheersing tijdens de rondwandeling van de Heere Jezus op aarde was ook de wettige overheid, terwijl het een bezettende macht was. Van hen zei de Heere Jezus: „Geef dan de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is.”
Oproep
In het NRC (23-10) deed hoogleraar Fred van Lieburg een oproep aan de kerken om te investeren in historisch onderzoek, „omdat je eerst moet begrijpen en daarna moet oordelen.” Het zou mooi zijn als de kerken gezamenlijk onderzoek naar de houding van de kerken en de kerkleden in de moeilijke periode tijdens de Duitse bezetting zouden bekostigen, om op deze manier te komen tot een goede weergave van de feiten. Dan pas kan bepaald worden of er schuld moet worden beleden of niet.
De auteur is docent aan het Hoornbeeck College in Kampen en buitenpromovendus aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij doet onderzoek naar christelijk nationaalsocialisme.