Zondag zal in veel kerken schuld beleden worden. In de jaren 1940-1945 zijn 102.000 van de in totaal 140.000 in Nederland wonende Joden vermoord in Auschwitz, Sobibor en andere kampen. Kerken voelen zich 75 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog geroepen om te belijden dat ze nalatig zijn geweest toen het antisemitisme in Europa toenam en dat zij te lang en te vaak hebben gezwegen.
Niet iedereen is blij met deze schuldbelijdenis. Een kerkganger die dierbare herinneringen heeft aan een grootvader die als predikant werd opgepakt omdat hij zich in woord en daad voor de Joodse zaak inzette, zal de verklaring met gemengde gevoelens aanhoren.
Ook ik loop in deze weken waarin de schuldbelijdenis van de kerken in het nieuws is en becommentarieerd wordt, rond met een ongemakkelijk gevoel. Aan de schuldbelijdenis aan de Joodse gemeenschap doen vrijwel alle kerken van de gereformeerde gezindte mee. De Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Bond, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Hersteld Hervormd Kerk stelden samen een handreiking op voor aanstaande zondag. Mijn kerk, de Gereformeerde Gemeenten, distantieert zich. Dat doet pijn.
In het achterliggende jaar zijn de Gereformeerde Gemeenten regelmatig in het kerknieuws geweest door aandacht te vragen voor de zondige kerkelijke verdeeldheid. Een oproep tot verootmoediging. Heeft dit aspect meegewogen bij de keuze om zich afzijdig te houden bij dit betekenisvolle getuigenis voor de ogen van het Nederlandse volk? Waarom proef ik nergens de pijn dat het innemen van dit standpunt tegelijk een demonstratie van verdeeldheid is.
Het is natuurlijk niet moeilijk om argumenten te bedenken waarom je als kerkverband niet meedoet met zo’n verklaring. Maar was het nu zo moeilijk om redenen te bedenken waarom je wel mee zou kunnen doen? Kon men niets vinden in de geschiedenis van de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog waarvoor men zich als kerk zou kunnen verootmoedigen? Er is niet veel onderzoek nodig om in te zien dat de Gereformeerde Gemeenten niet vooropliepen als het ging om publiek protest tegen Jodenvervolging.
Ds. C. Sonnevelt verbindt in zijn artikel ”Redenen te over voor schuld belijden aan Joden” (RD 30-10) het afwijzen van de schuldbelijdenis aan een zelfgenoegzame houding. Toen ik dat las, moest ik in een wat vreemde gedachtekronkel denken aan ds. G. H. Kersten. Hij stond aanvankelijk kritisch tegenover ieder verzet tegen de Duitsers. Hoewel er gelukkig tegenstemmen waren, was zijn zienswijze van invloed op de houding binnen de Gereformeerde Gemeenten. Dat mag gezegd en moet erkend worden. Maar het laatste wat Kersten verweten kan worden, is dat zijn standpunt voortkwam uit zelfgenoegzaamheid. Integendeel. Hij wilde in ootmoed buigen onder Gods oordelen. Als die houding van ootmoed ons denken en handelen zou bepalen, zouden we samen met andere kerken op ”de zondag van verootmoediging en schuld belijden” ons met schaamte en met een besef van een gemeenschappelijke schuld kunnen richten tot het Joodse volk, dat ons lief is om de weg die de Heere daarmee is gegaan en nog zal gaan.
De auteur is mediator, coach en ondernemer.