Ons parlement kent klimaatdrammers en klimaatontkenners. De eersten bepleiten draconische klimaatmaatregelen, de laatsten loochenen dat er een zorgwekkende, door mensen beïnvloedde klimaatverandering aan de gang is. Tot geen van beide kampen voel ik mij aangetrokken. Zoals altijd ligt de waarheid in het midden.
Feitelijk ben ik een klimaatagnost: gespeend van elke klimatologische kennis ga ik af op de consensus onder wetenschappers en onderschrijf ik de noodzaak van politiek ingrijpen, zij het op een bezonnen en rechtvaardige wijze. Onvermijdelijk sympathiseer ik met dit standpunt meer met de drammers dan met de ontkenners.
Toch staat ontkenner Wilders wat mij betreft op voorsprong. In een interruptie in het klimaatdebat van enkele weken geleden hield hij D66-lijsttrekker Jetten voor dat je als politicus het goede voorbeeld moet geven. De PVV-leider schotelde Jetten een lijstje van diens vliegreizen voor, naar onder meer Oekraïne, Macedonië, Kosovo, Sicilië, Sri Lanka, Oman, Iran en Ethiopië. Zijn online vakantiekiekjes hadden hem verraden. Wilders: „Hier een hele grote mond van dat mag allemaal niet en we moeten voorzichtig zijn met het milieu en het klimaat en CO2, en zelf bent u de grootverbruiker als het gaat om vliegreizen.”
Jettens antwoord was veelzeggend (let op de understatements): „Ja, ik vlieg wel eens en dat is heel slecht voor het milieu. En daarom ben ik ook groot voorstander van een vliegbelasting, zodat mensen zoals ik die af en toe ervoor kiezen om het vliegtuig te pakken ook een eerlijke prijs betalen voor die vervuiling... Ik moet eerlijk bekennen: ik ben ook niet heilig. Ja, ik heb de afgelopen tien jaar wel eens het vliegtuig gepakt... Dit voorbeeld toont juist alleen maar aan dat de sterkste schouders en de mensen en bedrijven die het meeste vervuilen ook het meeste gaan betalen voor het klimaatbeleid.”
Wilders noemde de „elitaire liberaal” Jetten hierop de grootste hypocriet die in de Tweede Kamer rondloopt. Welgestelden kunnen zich blijkbaar vliegreizen veroorloven, het gepeupel moet maar thuisblijven.
Origineel was Wilders’ interruptie niet. Hij zal zich hebben gebaseerd op de website GeenStijl, die overigens nog meer verre vakantiebestemmingen van de D66’er onthulde. Wel legde hij de vinger op de zere plek. Twee zere plekken eigenlijk: Jetten belichaamt nou niet bepaald het adagium ”practice what you preach” (praktiseer wat je ‘preekt’) en stelt een vliegbelasting voor die door de beter bedeelden absoluut niet gevoeld wordt in hun portemonnee.
Meer algemeen is het euvel van klimaatbelastingen dat ze functioneren als een aflaat. Bedrijven en individuen kopen er hun klimaatzonden mee af. Het geld om klimaatdoelen te halen moet natuurlijk ergens vandaan komen. Ook ben ik econoom genoeg om te begrijpen dat belastingen op goederen en diensten de vraag verkleinen. Toch heeft het iets onbevredigends dat de sterkste schouders, zoals Jetten ze noemt, mogen blijven vervuilen zolang ze betalen.
Stel je voor dat ik in de Tweede Kamer mocht preken voor het oog van de natie. Dan zou ik een lofrede houden op de tevredenheid. Ik zou erop wijzen dat klimaatverandering, als we de wetenschap mogen geloven, een keuze is. Alle door mensen veroorzaakte CO2-uitstoot heeft, linksom of rechtsom, te maken met onze consumptie. De schoorsteen van de vervuilende industrie rookt heus niet voor niets. Het komt dus aan op het inperken of anders inkleden van onze behoeftes. Vakantie, of beter gezegd rust, lijkt me een basale behoefte, maar daarvoor is het niet nodig om naar landen als Ethiopië te vliegen. Dichterbij is ook zoveel moois te zien en te beleven.
De 18e-eeuwse schrijver Bernard Mandeville noemde tevredenheid de vloek voor de nijverheid, en zo is het maar net. Tevredenheid leidt tot minder consumptie, minder bedrijvigheid en minder CO2-uitstoot. Minder, minder, minder, om de gevleugelde woorden van Wilders aan te halen. Jetten heeft gelijk dat mensen niet heilig zijn. Maar daarvoor is het niet nodig onszelf te kastijden met klimaatbelastingen. Uit vrije wil (zij het noodgedwongen) consuminderen is een heilzamere weg.
De auteur is werkzaam aan de Tilburg School of Catholic Theology. Zijn onderzoek richt zich op de verhouding tussen theologie en economie.