Willem Kloos trad pas op 40-jarige leeftijd in het huwelijk. Met het tijdschrift De Nieuwe Gids –zijn levenslange liefde– ‘trouwde’ hij al veel eerder. Hij stichtte het blad en bleef het trouw, decennialang, ondanks diepe dalen en vele verwikkelingen en affaires.
In een goed leesbare biografie met de titel ”Willem Kloos (1859-1938). O God, waarom schijnt de zon nog!” hebben Peter Janzen en Frans Oerlemans leven en werk van Willem Kloos in kaart gebracht.
Kloos, voorman van de literaire beweging van Tachtig, werd in 1859 geboren in Amsterdam, de stad die met Den Haag het centrum van literaire vernieuwing zou worden. Op de hbs ontstond zijn liefde voor literatuur, de oudheid en de klassieken. De inspirerende docent-classicus Willem Doorenbos leidde hem op voor het universitaire toelatingsexamen. Daarna volgde hij de universitaire letterenstudie, die hij niet voltooide.
Kloos groeide op in een protestants gezin dat kerkte in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Hij volgde catechisatie en las veel in de (kinder)bijbel. Na de lagere school raakte hij los van het christelijk geloof. Die ontwikkeling wordt al goed zichtbaar in zijn debuut –op 20-jarige leeftijd– als criticus met een bespreking van ”Lilith” van Marcellus Emants. Daarin gebruikt hij scherpe formuleringen: zo noemt hij God onder meer een „tyranniek figuurtje.” De biografen spreken hier terecht van „schoppen tegen het christendom” en een keuze voor de „heidens-klassieke” wereld.
Blonde haarlok
Een belangrijke gebeurtenis voor de jonge Kloos was de ontmoeting met Jacques Perk in 1880. Perk zou ongeveer een jaar zijn „intiemste vriend” zijn, onder meer blijkend uit de blonde haarlok die hij aan Kloos schonk. De liefde voor poëzie –vooral het sonnet– hadden ze gemeen.
Perk werkte toen al aan de derde versie van zijn Mathildecyclus, de neerslag van zijn ontmoeting in de Ardennen met het meisje Mathilde Thomas. Kloos’ kritische opmerkingen waren welkom en ze vonden elkaar in hun afkeer van ‘nuttigheid’ in de kunst en hun liefde voor het schone.
Toch kwamen er spoedig rafels aan de intieme vriendschap. Perk stoorde zich aan de „ziekelijke” manier waarop Kloos zich aan hem vastklampte en diens „ongelikte” gedrag. Perk had een zwakke gezondheid: nog tijdens die weggroeifase overleed hij, op 22-jarige leeftijd.
Twee publicaties over Perk vestigden Kloos’ naam als leider van de Beweging van Tachtig: zijn herdenkingsartikel ”In memoriam Jacques Perk” en zijn inleiding bij de uitgave van Perks gedichten.
Vader Perk wilde de gedichten van zijn zoon laten uitgeven door Carel Vosmaer, maar in de praktijk kwam het erop neer dat deze die taak doorschoof naar Kloos. Die ging nogal eigengereid te werk, met weinig respect voor de originele tekst: hij schrapte, selecteerde en bewerkte. In zijn ”Inleiding”, wel getypeerd als het manifest van Tachtig, tekent hij Perk als de ware dichter, die geen huiselijke idealen doorgeeft –hij doelt hier op predikant-dichters als Beets en Ten Kate– maar „emoties en stemmingen.” De beroemde openingszin luidt: „Wien de goden liefhebben, nemen zij jong tot zich (…).”
Kleine Johannes
Bij de jongeren groeide de behoefte aan een eigen tijdschrift om hun ideeën over literatuur door te kunnen geven. En dat kwam er, onder de naam De Nieuwe Gids. Een tweemaandelijks tijdschrift, gewijd aan „letteren, kunst, politiek en wetenschap.” Het eerste nummer verscheen op 1 oktober 1885, met als redactie Frederik van Eeden, Frank van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey. Lodewijk van Deyssel wilde niet in de redactie. Het eerste nummer opende met een flink brok uit ”De kleine Johannes” van Van Eeden en bevatte verder onder meer sonnetten van Willem Kloos, zoals: ”Ik denk altoos aan u, als aan die droomen”. Andere beginregels van Kloos’ beroemde sonnetten uit de jaren tachtig zijn: „De boomen dorren in het laat seizoen,/ En wachten roerloos den nabijen winter” en „De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining,/ De Zee, waarin mijn Ziel zich-zelf weerspiegeld ziet.”
Kloos werd redactiesecretaris, al was hij daarvoor niet de meest geschikte persoon vanwege zijn perioden van dronkenschap en lusteloosheid, zijn achterdocht en eigenmachtig optreden. Conflicten, onder anderen met Frederik van Eeden en Albert Verwey, konden daardoor niet uitblijven. Zijn ongeremdheid leidde tot tientallen berucht geworden scheldsonnetten van zijn hand, zoals: „O, Judas-kus! Verdoembre Judas-kus!”
De Nieuwe Gids zou diverse malen van uitgever wisselen, maar Kloos bleef het tijdschrift trouw. Na zijn overlijden in 1938 bleef het nog vijf jaar bestaan.
Borderline
Een uitvoerige biografie kent altijd een spanningsvolle verhouding tussen hoofdzaken en details. Ook deze biografie over Kloos is soms wat te gedetailleerd (bijvoorbeeld de opsomming van de diverse gangen en bestanddelen van een intiem diner), maar de hoofdlijnen in het portret van Kloos zijn helder.
Zijn chronische drankprobleem leidde tot zulke psychische en maatschappelijke problemen dat hij in 1895 werd opgenomen in diverse gestichten. Een behandelend geneesheer noemde hem een menselijke ruïne. Janzen en Oerlemans wijzen erop dat Kloos’ gedragspatroon –instabiliteit, impulsiviteit, verlatingsangst, gebrek aan beheersing, suïcidale neigingen– opvallende overeenkomsten vertoont met de uit de psychiatrie bekende persoonlijkheisstoornis borderline.
De behandelingen hadden een overwegend gunstige uitwerking. Nog gunstiger voor zijn leefpatroon was het feit dat hij Jeanne Reyneke van Stuwe ontmoette, een bewonderaarster met wie hij in 1900 trouwde.
Kloos overleed in 1938. Zijn beste jaren vielen samen met de eerste jaargangen van De Nieuwe Gids: toen schreef hij zijn messcherpe kronieken en zijn beroemd geworden sonnetten. Na zijn veertigste groeide Kloos steeds meer weg van het elan en niveau van zijn jonge jaren. Echter, het merkwaardige feit deed zich voor dat zijn faam juist toen legendarische proporties aannam. Schrijfster Annie Salomons, die Kloos persoonlijk kende, typeerde die periode vol huldigingen en bekroningen met de woorden: een „onwezenlijke sfeer van roem en grootheid.”
Boekgegevens
”Willem Kloos (1859-1938). O God, waarom schijnt de zon nog!”, Peter Janzen en Frans Oerlemans; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2017; ISBN 978 94 600 4322 2; 407 blz.; € 29,50.