Uit onderzoek blijkt dat reformatorische christenen minder ”eerlijke” producten en biologisch vlees kopen dan andere religieuze groepen en niet-religieuze Nederlanders. De Bijbel en het voorbeeld van Calvijn geven genoeg redenen om daar verandering in te brengen.
In het christelijk geloof is zorg voor de naaste, niet alleen dichtbij maar ook (in mindere mate) veraf, een belangrijke waarde. Het persoonlijke leven van Johannes Calvijn is daar een voorbeeld van. De reformator was allesbehalve passief in het nemen van verantwoordelijkheid voor sociale kwesties. In zijn tijd in Genève stimuleerde hij persoonlijk sociale projecten in de gezondheidszorg en het onderwijs om de behoeftigen te helpen. Zijn verordeningen zorgden niet alleen voor bijstand aan zieke en oude mensen van zijn eigen stad, maar ook voor mensen van buiten de stad die hun toevlucht in Genève zochten. Voor Calvijn was materiële hulp aan de armen niet genoeg; het was ook nodig om hen te voorzien van de middelen om uit hun ellendige situatie te ontsnappen via lonend werk.
De houding van Calvijn past heel goed bij de zogeheten fairtradeproducten. Deze producten hebben tot doel een eerlijke prijs te geven aan boeren in ontwikkelingslanden. Fairtradeorganisaties helpen kleine ondernemingen in ontwikkelingslanden om hun bedrijfsresultaten te verbeteren. Ze betalen minimumprijzen die de kosten van duurzame productie en levensonderhoud dekken en verlenen technische bijstand. Ze bevorderen ook het gebruik van langlopende contracten, zodat boeren meer vooruit kunnen plannen, verminderen het aantal tussenpersonen en bieden krediet. Daardoor moedigen zij de productiviteit, het concurrentievermogen en de economische onafhankelijkheid onder kleine bedrijven aan.
Lage score
Op grond van het voorbeeld van Calvijn zou je kunnen denken dat reformatorische christenen vooraan in de rij staan om dergelijke eerlijke producten te kopen. De werkelijkheid is echter anders, zo blijkt uit onderzoek dat ik heb uitgevoerd naar zogeheten sociaal verantwoorde consumptie. In dit onderzoek (met een representatieve steekproef van 1030 Nederlanders) is gekeken naar de houding en het koopgedrag van mensen ten opzichte van vier sociaal verantwoorde producten: fairtradekoffie en -hagelslag en biologisch vlees en eieren. Deze producten leiden tot meer inkomen voor arme boeren of tot verhoging van dierenwelzijn. Vanwege hun sociale karakter zijn ze wat duurder dan doorsneeproducten. Dat geldt met name voor biologisch vlees, dat wel 60 procent duurder kan zijn. De respondenten is ook gevraagd naar hun religieuze overtuiging, onderverdeeld in niet-religieus, reformatorisch, evangelisch, overige protestant, rooms-katholiek en overig. Wat blijkt? Reformatorische christenen scoren zowel qua houding als qua koopgedrag het laagst van al deze groepen.
Als het gaat om de houding tegenover fairtradeproducten blijken reformatorische christenen het meest kritisch. In antwoord op de vraag of de prijs van deze producten eerlijk is, nemen zij een bijna neutrale positie in. Zij neigen verder meer dan anderen ertoe het kopen ervan niet als een morele plicht te beschouwen. Wel is men licht positief als andere mensen dergelijke producten kopen. In hun sociale omgeving ervaren zij echter niet dat het kopen ervan gewaardeerd wordt. Er geldt onder hen dus geen sociale norm dat sociaal verantwoorde consumptie wenselijk is.
In het onderzoek is ook gevraagd naar het daadwerkelijke koopgedrag. Het blijkt dat reformatorische christenen beduidend minder fairtradeproducten aanschaffen dan de andere groepen. Overigens kopen ook andere mensen maar in zeer beperkte mate sociaal verantwoorde producten, wat overeenkomt met de geringe landelijke marktaandelen. Maar reformatorische christenen scoren wel het laagst van allemaal. Het behoeft weinig uitleg dat dit koopgedrag samenhangt met de houding ten opzichte van fairtradeproducten. In mijn wetenschappelijke artikel over dit onderwerp laten de statistische toetsen zien dat dit verband heel sterk is. Als mensen geneigd zijn de prijs van fairtradeproducten te hoog te vinden, geen morele plicht ervaren om ze te kopen en er vanuit hun sociale omgeving geen verwachtingspatroon heerst dat dit consumptiegedrag wenselijk is, zal ook het feitelijk koopgedrag laag zijn.
Inhaalslag
Hoe moet je dit koopgedrag waarderen? Is het erg dat reformatorische christenen er kennelijk minder voor te porren zijn om relatief dure producten aan te schaffen die een goed sociaal doel dienen? Staat dat op gespannen voet met het christelijk geloof? Of ligt het niet zo zwart-wit en zijn er ook goede argumenten om niet al te hard van stapel te lopen? In theorie zou je zeggen dat het kopen van fairtradeproducten helemaal in lijn is met het reformatorische gedachtegoed over rentmeesterschap en het christelijke principe van naastenliefde. Ik heb aan het begin van dit artikel ook al gewezen op het voorbeeld van Calvijn. Bij biologische dierlijke producten ligt dat iets anders. De christelijke theologie heeft lange tijd de kwestie van het welzijn van dieren verwaarloosd. Rechten van dieren zijn vaak afgedaan met het argument dat dieren geen deel uitmaken van de morele gemeenschap, geen ziel hebben en ook geen morele verantwoordelijkheid kunnen uitoefenen.
Inmiddels heeft de theologie op dit punt een inhaalslag gemaakt. Theologen zoals Andrew Linzey (die een leerstoel heeft op het gebied van christelijke theologie en dierenwelzijn in Oxford) hebben aangetoond dat in de Schrift dieren ook onderdeel vormen van het verbond tussen God en mens (Gen. 1:29-30; 9:9). De mens draagt ook verantwoordelijkheid om het leven van dieren te respecteren en daarvoor zorg te dragen (Ex. 23:4-5; Deut. 5:13-14; 22:6-7; 25:4). Zelf vind ik Ezechiël 34:2-4 heel sprekend. Hoewel het gaat om beeldspraak over de leiders van Israël, illustreert dit tekstgedeelte helder dat de mens wel gebruik mag maken van dierlijke producten, maar ook zorg moet dragen voor de kwaliteit van leven van het dier. Als dieren verzwakken of ziek worden, moeten we ervoor zorgen dat ze voldoende rust en voedsel krijgen om weer aan te sterken. Als dieren gewond raken, moeten de wonden verzorgd en verbonden worden. Als dieren verdwalen, moet de herder ze opzoeken en de bescherming van de kudde bieden, zodat ze niet verscheurd worden door wilde dieren. De herder moet ze naar weiden leiden waar ze genoeg te eten kunnen krijgen en uitrusten. Deze zorg staat haaks op veel praktijken in de (internationale) vleesindustrie. Daarin worden dieren soms puur als productiemiddel gebruikt, met veel dierenleed tot gevolg.
Effectiviteit
In theorie zijn er dus zowel op Bijbelse gronden als op grond van het voorbeeld van Calvijn ook voor reformatorische christenen belangrijke redenen voor een welwillende houding en positief gedrag jegens sociaal verantwoorde consumptie. Maar weten wij wel zeker dat fairtradeproducten in de praktijk wel zo effectief zijn in het verlichten van de armoede van arme boeren? En komen biologische producten het leven van dieren ook daadwerkelijk ten goede?
De literatuur over fairtradeproducten laat zien dat de werkelijkheid complex is. De lage prijzen die boeren voor hun producten krijgen, kunnen duiden op overproductie. Als fairtradeorganisaties dan nog eens extra gaan betalen voor die producten, geeft dat het verkeerde signaal. Nog meer productieaanbod en verdere prijsdaling kan dan het gevolg zijn. Dat gaat ten koste van de vele boeren die niet het geluk hebben over een fairtradelabel te beschikken. Bovendien bestaat er veel onzekerheid of de meerprijs van fairtradeproducten uiteindelijk wel ten goede komt aan de producent aan het begin van de keten en niet vooral de marge van de handelaren spekt. Ook kan de vraag worden gesteld of het wel de allerarmsten zijn die van fairtradeproducten profiteren, want exporteren op wereldmarkten is voor hen vaak niet weggelegd. Maar zelfs als de effectiviteit van fairtradeproducten onzeker is, hebben ze toch een belangrijke functie. Door ze te kopen laat je als consument je onvrede zien met de bestaande situatie. Ze dragen dus bij aan de erkenning van het probleem van armoede en onrecht bij de productie van onze consumptiegoederen. Hierdoor is er ook bij grote bedrijven druk ontstaan om met eigen verantwoorde labels (zoals UTZ) te komen.
Ten aanzien van het thema van dierenwelzijn is er wat meer eenduidigheid. Dat biologisch vlees inderdaad beter is voor het dierenwelzijn staat wel vast. Het is een van de redenen waarom biologische productie in eerste instantie ontstaan is. Natuurlijk is het een kwestie van waarmee je het vergelijkt, maar vergeleken met conventionele productie krijgen de dieren bij biologische productie meer bewegingsvrijheid, mogen ze (meer) naar buiten toe en is er meer ruimte voor natuurlijk gedrag. Biologische koeien staan minimaal 120 dagen per jaar buiten. Elke koe heeft ook nog eens minimaal een halve hectare land en 6 vierkante meter stalruimte met vers stro en frisse lucht. Ook mogen koeien niet onthoornd worden, net zoals bij kippen het snavelkappen niet is toegestaan en varkens hun krulstaart mogen houden.
Een mooie illustratie van natuurlijk gedrag zag ik tijdens een tweedaagse wandeling met mijn dochters in de omgeving van Heino in Overijssel. Wij kwamen langs een biologische varkenshouderij, waar de varkens zich wentelden in een grote modderpoel. Het levendige geknor gaf de indruk dat zij daarvan meer genoten dan wij van de modderige paden die wij soms moesten passeren.
Hindernissen
Het is de vraag of je bij fairtradeproducten kunt spreken van een morele plicht om ze te kopen. Er is onzekerheid wat de precieze uitwerking is van deze producten, maar er zitten in ieder geval positieve aspecten aan. Voor biologisch vlees en eieren ligt dat duidelijker en zou je wel van een morele plicht kunnen spreken. Dat roept de vraag op wat reformatorische christenen nu zo huiverig maakt.
Uit het genoemde onderzoek komen behalve de hiervoor vermelde factoren nog andere hindernissen naar voren. Beperken wij ons even tot het voorbeeld van biologisch vlees. De respondenten kregen een aantal stellingen voorgelegd over dierenwelzijn en biologisch vlees. Uit de antwoorden blijkt dat reformatorische christenen op twee punten duidelijk achterblijven. Dat betreft het effect dat zij verwachten van het kopen van biologisch vlees op het welzijn van varkens en koeien en het punt van de betaalbaarheid. Ook ten aanzien van probleemerkenning en de eigen verantwoordelijkheid als consument is er sprake van een aanzienlijke achterstand. Als het gaat om kwaliteit en smaak van biologisch vlees en de extra moeite die het kost om biologisch vlees te kopen, zijn de verschillen gering.
Verandering
De identificatie van de factoren die reformatorische christenen hinderen helpt ons ook om naar wegen te zoeken om het gedrag te veranderen. Allereerst zou bewustwording van de Bijbelse boodschap over de verantwoordelijkheid van de mens voor dieren versterkt kunnen worden. Dit kan bijvoorbeeld door (volgend jaar) rond dierendag in de prediking aandacht te geven aan tekstgedeelten die deze verantwoordelijkheid duidelijk in het licht stellen. Dit bevordert het besef van morele plicht en eigen verantwoordelijkheid, wat weer de beoordeling van de eerlijkheid van de hoge prijs van biologisch vlees kan bijstellen. Naarmate het beeld en het gedrag op kleine schaal veranderen, zal ook de sociale norm in reformatorische kringen zich aanpassen aan de nieuwe inzichten.
Naast deze morele dimensie is ook voorlichting over de effecten van biologisch en niet-biologisch vlees op het dierenwelzijn van belang. Dat is nodig voor de erkenning van de problematiek en om de beeldvorming over de effecten van biologische boerderijen bij te stellen. De media die de reformatorische kringen bedienen kunnen hieraan een bijdrage leveren. Daarbij moet ook een ruime plaats worden ingeruimd voor dialoog met de boeren uit de eigen kring. Er zit een heel spectrum tussen kleine boeren en bio-industrie. Veel boeren hebben liefde voor hun vak en voor hun dieren. Maar als hun kosten stijgen vanwege voorzieningen voor een dierwaardig leven, prijzen zij zich uit de markt. In een sterk concurrerende markt is het voor hen heel moeilijk om het hoofd boven water te houden als ze geen afzetmarkt voor hun producten kunnen vinden. Een duurzamer strategie is alleen mogelijk als er voldoende vraag is naar vleesproducten die op een meer verantwoorde manier geproduceerd worden of als de sector afspraken maakt waaraan iedere producent zich moet houden. Anders raakt de balans tussen economisch rendement en een verantwoorde zorg voor dieren zoek door de felle concurrentie en de noodzaak van kostenreductie.
Vegetariër
Dan nog het punt van betaalbaarheid. Uit het onderzoek blijkt dat reformatorische gezinnen denken dat sociaal verantwoorde producten te duur voor hen zijn. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat de gezinsomvang in reformatorische kringen gemiddeld groter is. Als gezin met vier kinderen passen mijn vrouw en ik daarom de strategie van flexitariër of consuminderen toe: wij eten niet op alle dagen van de week vlees en als wij het doen met iets kleinere porties. Daardoor hoeven de kosten die verbonden zijn met het kopen van biologisch in plaats van niet-biologisch vlees niet zo sterk te stijgen. Ook worden er steeds meer vormen van kunstmatig vlees ontwikkeld, hoewel ook daarvan de kosten (nu nog) heel hoog zijn.
Een nog radicalere optie is om helemaal vegetariër te worden. Daarvoor heeft mijn oudste dochter gekozen. Overigens niet zozeer vanwege de besparing op de kosten – alhoewel dat in haar studentenbestaan een bijkomend voordeel is. Wie –net als ik– erg van vlees houdt maar een krappe beurs heeft, kan wellicht voor de optie kiezen om een of twee dagen per week geen vlees te eten, maar de biologische slager vooralsnog links te laten liggen. Van het uitgespaarde geld kun je dan een cursus ”Lekker vegetarisch koken” betalen.
Wat geldt voor biologisch vlees, gaat in mindere mate op voor fairtradeartikelen. De idealen zijn heel goed, maar de effectiviteit in de praktijk is onzeker. Daar staat wel tegenover dat de meerprijs voor dit soort producten relatief gering is in vergelijking met biologisch vlees. Zelf geef ik fairtradekoffie en -hagelslag daarom het voordeel van de twijfel. Per saldo gaat er in ieder geval een positieve werking van uit, hoe bescheiden die misschien ook is. Tegelijkertijd, juist vanwege deze onzekerheid, kan het kopen van fairtradeproducten geen vervanging bieden voor directe financiële steun aan sociale projecten in ontwikkelingslanden. Een combinatie van beide lijkt de meest verantwoorde strategie.
Kortom, er zijn meerdere wegen die naar Genève leiden.
Prof. dr. J. J. Graafland
Prof. dr. Johan Graafland (1960) studeerde economie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam en theologie aan de Universiteit Utrecht. Hij is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan Tilburg University en verbonden aan het Tilburg Sustainability Center en het European Banking Center. Graafland is gespecialiseerd in filosofie van de economie, de ethiek van de markt, bedrijfsethiek, maatschappelijk verantwoord ondernemen en de relatie tussen economie en religie. In 2007 publiceerde hij ”Het oog van de naald. Over de markt, geluk en solidariteit” (Kampen, Ten Have), een studie over de christelijke visie op de markteconomie.