Een vakantie in Noorwegen eindigt voor Ciska Zeypveld in een drama. Samen met haar beide kinderen ziet ze haar man in een ravijn storten. Hij overleeft de val niet. Hoe kun je verder na zo’n ingrijpende gebeurtenis?
Papa, hoe oud wil je worden? Tachtig lijkt Harm een mooie leeftijd, antwoordt hij op de vraag van een van zijn zonen. Een dag later komt hij tijdens een bergwandeling in het Noorse Geilo om het leven, veertig jaar jong.
Het ongeluk gebeurt op de laatste dag van de vakantie. Harm zet zijn voet op een rotsblok en glijdt uit. Al snel verdwijnt hij in het kolkende water. „De rand over. De diepte in...” Huilend bidt Ciska om een wonder. Niet veel later, als ze ziet hoe een reddingshelikopter haar man omhooghijst, beseft ze dat Harm is overleden.
In ”De dag dat je uit mijn leven viel” beschrijft Zeypveld de emoties die ze ervaart, maar ook wat er ineens allemaal moet worden geregeld en op welke hindernissen ze daarbij stuit. In het ziekenhuis staat ze agenten en een arts te woord, terwijl ze bij haar kinderen –8 en 9 jaar– wil zijn. Ze moet haar schoonouders bellen, maar kan hun nummer niet vinden. Als een „verdoofde weduwe met twee ontredderde kinderen” loopt ze „een nieuwe, onzekere (...) toekomst tegemoet.”
Eenmaal thuis ligt Zeypveld, die gelooft dat haar man in de hemel is, avonden achtereen huilend op de grond. „Als iedereen weg is, ben ik niet alleen, maar huil bij God. Ik schreeuw het uit. Ik heb nooit geweten dat je zo huilen kunt. (...) Na al het huilen, luisteren naar muziek en me overgeven aan God, kan ik er weer tegen. Klaar voor de volgende dag.”
Gevoelens van boosheid, verdriet en opstandigheid wisselen elkaar af. Meer dan eens ervaart Zeypveld duidelijk Gods nabijheid. Ze vindt mensen op haar pad die haar tot steun zijn en „lieve, warme woorden” spreken, maar hoort ook opmerkingen die haar doen veranderen in een ijspegel. Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld als een vrouw tijdens de condoleance tegen haar zegt: „Harms taak op aarde is klaar. Zijn werk zit erop.”
Terwijl ze het verlies van haar man een plek moet geven, vecht Zeypveld voor „een gelukkig leven” voor haar kinderen, die elk hun eigen verwerkingsproces doormaken. Als een van hen op een avond uit bed komt omdat hij niet kan slapen, zegt hij met een verdrietig stemmetje: „Als ik later groot ben en kinderen heb, dan hebben mijn kinderen geen opa.” Op Vaderdag gaat Zeypveld niet naar de kerk met haar jongens, om niet extra geconfronteerd te worden met het gemis, als er bijvoorbeeld gebeden wordt voor „alle lieve papa’s in de zaal.”
Tal van aspecten passeren in Zeypvelds boek de revue, zoals een verbouwing van het huis, de eerste vakantie zonder man en het verlangen naar intimiteit. Uiteraard is het verhaal sterk gestempeld door de persoonlijke leefwereld en geloofsovertuiging van de auteur. Niet iedereen zal voor de begrafenis een herinneringstafel maken met spullen uit het leven van de overledene of op een zondag in de kerk een verhaal kunnen of willen vertellen over Gods hulp in het rouwproces.
Dat laat onverlet dat ieder die (onverwachts) een partner heeft verloren, in dit boek veel zal herkennen. En dat de auteur –impliciet– wijze lessen heeft voor mensen die willen meeleven met een (jonge) weduwe of weduwnaar. Heel gemakkelijk wordt bijvoorbeeld voor een ander ingevuld hoe het met hem of haar gaat, terwijl de werkelijkheid totaal anders kan zijn. Het raakt Zeypveld diep als een familielid haar typeert als een „koele kikker”, want „het is zo niet de waarheid.”
Zelf zegt Zeypveld dat ze vier jaar na het overlijden van haar man niet meer bezig is met óverleven, maar dat ze weer kan léven. „Met God aan je zijde is alles mogelijk!”
Boekgegevens
”De dag dat je uit mijn leven viel”, Ciska Zeypveld; uitg. Voorhoeve, Utrecht, 2013; ISBN 978 90 2972 138 7; 156 blz.; € 15,95.