De meeste toeschouwers zaten er wel zo’n beetje op te wachten. En de aanwezige politici ook. Wanneer krijgen we het inmiddels bekende vuurwerk? Anders gezegd: Wanneer komt Wilders aan het woord? En welk nummer gaat hij, bij de algemene beschouwingen van 2009, nu weer opvoeren?
Bijna leek het erop of het dit jaar géén spektakel werd. Kamerleden lieten de tirades van de PVV-leider rustig over zich heenkomen. Maar uiteindelijk konden ze zich toch weer niet bedwingen. Toen Wilders zijn voorstel deed tot het invoeren van een hoofddoekjesbelasting („kopvoddentax”), sprongen Pechtold –hij altijd als eerste–, Halsema en Kant uit hun bankjes. Dit konden ze niet over hun kant laten gaan.
Enerzijds begrijpelijk. Volksvertegenwoordigers rekenen het tot hun plicht opvattingen waarmee ze het apert oneens zijn, publiekelijk te bestrijden. Maar was het dit keer toch niet beter geweest stoïcijns in de bankjes te blijven zitten? Hoe serieus moet je een in wezen ridicuul voorstel als dat van een hoofddoekjesbelasting nemen? Heeft het in zo’n geval zin om, zoals Halsema en Kant deden, uitvoerig te gaan ‘aantonen’ en ‘bewijzen’ dat zo’n belasting strijdt met allerlei grondrechten en tevens praktisch onuitvoerbaar is? Dat snapt toch hopelijk iedere burger? Zou de reactie dan niet beter kunnen zijn: de man is nu eenmaal niet wijzer; ik laat me niet uit mijn tent lokken?
Toegegeven, dat vereist een grote mate van zelfbeheersing. Want de manier waarop Wilders tekeer gaat, overschrijdt ver het betamelijke. Wat te denken van de volgende frases? „Die hoofddoekjes zijn een teken van de onderdrukking van de vrouw, uiting van een 17e eeuwse woestijnideologie. Daarom: tijd voor een grote schoonmaak van onze straten. De vervuiler betaalt.”
Veel lezers van deze krant delen Wilders’ opvatting dat de islam een godsdienst is met gevaarlijke trekjes. Maar daarom hoef je het grote aantal vreedzame aanhangers dat deze religie eveneens telt, nog niet herhaaldelijk te schofferen en te beledigen, nu weer door hun religieuze dracht als „vodden” aan te duiden en hun meisjes en vrouwen, die in tegenstelling tot de straatterreur uitoefenende jongens, vaak keurig studeren en integreren, neer te zetten als „vervuilers”. Dat gaat alle perken te buiten.
Nogmaals, dat fractieleiders op dit soort uitspraken aanslaan en in het openbaar tegengas geven, valt te begrijpen. Wilders speelt in op emoties, shoqueert en prikkelt tot tegenspraak.
Maar of het verstandig is keer op keer in die val te trappen, is de vraag. Sommige voorstellen zijn te zot voor woorden en te grof om op in te gaan. Wie dat toch doet, bereikt alleen dat het PVV-vuurwerk des te harder en opzichtiger flitst, knettert en knalt.
Vuurwerk is voor de meeste mensen iets spannends en intrigerends. Zowel op oudjaarsavond als in een politiek debat. Maar het is ook heel gevaarlijk spul. Voor je het weet, ontploft het in je handen of je gezicht.