Beetje gedurfd, toch wel. Een Knipoog over Calvijn, en nog wel in een jaar dat bol staat van het vooral door commercie gedreven herdenken van de 500e sterfdag van deze reformator. Te veel van het goede? Of staan we nog maar aan het begin van de Calvijnhype? De slinger van de publicatieklok beweegt in 2009 tussen Calvijn en Darwin. Twee uitersten.
Adolf Jan Hoogenbirk heeft in zijn tijd bekendheid gekregen als oprichter van het literaire blad Ons Tijdschrift. Hij leefde van 1848 tot 1920 en was, zoals ik las, „een bekende en gewaardeerde figuur in de christelijke letterkunde en gestempeld door het Réveil. Hij was vooral een zeer goed kinderboekenschrijver. Zijn tijdschrift kreeg een plaats tegen de achtergrond van het Réveil en een herleefd calvinisme.”
Laat dat waar wezen. Maar hoe kon zo iemand dan Calvijn ontrafelen tot een mythe, tot een legende? Laten we Hoogenbirk eens volgen in zijn spitsvondige ontleedkunde.
Blijde boodschap
Hoogenbirk deed onderzoek. Dat bracht hem tot merkwaardige conclusies. Calvijn heette eigenlijk Chauvin. Zijn geboorteplaats was Noyon. Opmerkelijk volgens de schrijver, want Noyon lijkt op Noyau. En dat betekent pit of kern. Noyon ligt in Picardië. Het woord picard betekent: scherp, puntig.
De beeldspraak is compleet: een nieuwe richting die zelf geloofde de waarheid te hebben, chauvinisme dus, die een kern (noyau) omvatte van een groep mensen die scherp en puntig (picard) waren. Calvijn zou geboren zijn in 1509. Beeldspraak! Driemaal drie is negen, een volkomen getal.
Rooms opgevoed, gaat Calvijn over naar de nieuwe leer. De beginselen van die leer worden hem ingeprent door de Duitser Wolmar en de Fransman Olivétan. Hoogenbirk constateert opnieuw beeldspraak. Wolmar is samengesteld uit twee Duitse woorden: wohl en mahr. Goed, en: tijding. Kijk aan... de blijde boodschap! Olivétan staat voor olijvenstam. Voor vrede en overvloed.
De conclusie van Hoogenbirk gaat nog een stapje verder: het woord Calvijn staat voor een groep mensen, en zeker niet voor één persoon. Johannes Calvijn? „Een mythisch wezen.” Het nieuwe leven openbaart zich in 1533 in Calvijn. Symbolisch, want 33 is tweemaal drie, een dubbele drie en dubbele zegen dus.
Calvijn ontvlucht Parijs en komt na omzwervingen in Basel terecht. Daar verschijnt zijn ”Institutie”. Gedeeltelijk, toen nog. Basel, in het Frans Bâle, komt van balai of baleium en dat woord staat voor bezem. Juist! Calvijn vaagde de roomse leer weg met een bezem!
Hij komt in contact met twee protestantse vorstinnen, Margaretha van Navarre en Renata van Ferrara. Opnieuw een rijke symboliek, zo ervaart Hoogenbirk. Margaretha betekent parel. Die naam herinnert aan de parel van grote waarde, die Calvijn zocht. Renata betekent: herboren. Dat was zijn ziel dus ook. Door het vinden van de parel van grote waarde werd zijn ziel herboren.
Uiteindelijk komt Calvijn in Genève terecht. Daar ontmoet hij Farel en Viret. De eerste naam komt van farina en dat betekent meel, of fijngemalen zaad. De tweede naam betekent schuldvereffenaar. Calvijn gaat het zaad strooien van de prediking van schuldverzoening.
Servet
Er vloeit nog een aantal ’bewijzen’ dat Calvijn nooit bestaan heeft uit de kroontjespen van Hoogenbirk. Er zijn slechts twee levensbeschrijvingen over Calvijn bekend: van zijn tegenstander Bolsec en van zijn medestrijder Beza. Pro en contra. De originele handschriften zouden verloren zijn gegaan. De conclusie is dat in later tijd er van alles en nog wat aan deze bronnen zou zijn toegevoegd.
En Michael Servet dan? Ook die heeft nooit bestaan. Servet komt van sere, een woord voor laat, neigend naar de avond, en van vetus, oud, iets dat de tijd gehad heeft. Dus Calvijn bewilligde helemaal niet in het verbranden van de ketterse Servet, maar verbrandde de oude, roomse leer. Volkomen logisch, toch?
Maar om Beza kunnen we toch niet heen? Jazeker. Met beza wordt niets anders bedoeld dan de oudtestamentische Bezaleël, een allegorische figuur die de kerk des Heeren in Genève zou opsieren.
Onomstotelijk wordt het bewijs dat Calvijn nooit bestaan heeft in het ontbreken van een laatste rustplaats. Luther kreeg tenminste nog een graf in de slotkapel van Wittenberg. Van Calvijn kan geen graf worden aangewezen.
Zijn boeken? Heel gewoon: die zijn door anderen geschreven. Het is toch onmogelijk dat iemand in pakweg dertig jaar hoogleraar en regent is, prediker en jurist, ziekentrooster en rector, over bijna alle Bijbelboeken een verklaring schrijft en 3000 preken nalaat, gebundeld in 44 dikke boekdelen?
Wolf
We stappen af van Hoogenbirks opvattingen. Trouwens, zou Hoogenbirk wel ooit hebben bestaan? Kijk eens naar zijn naam: birk komt wellicht van bark, dat twee betekenissen heeft: ruwe eikenschors of een driemaster. Dan het woordje hoog: een schors waar je niet bij kunt, die te hoog zit. Of een driemaster die bij hoog water vastgelopen is. Let op zijn eerste voornaam Adolf, die edele wolf betekent. Een wolf aan het roer van een schip op het strand, dat een baken in zee is.
Hoogenbirk zaaide twijfel, verbreidde die. Het woord uit Genesis 3: „Is het ook, dat...” was hem niet vreemd. Onbegrijpelijk dat een uitgever als Callenbach zo’n honderd jaar geleden er brood in zag om dit uit te geven. Zelfs tegenstanders van Calvijn hebben in zijn bestaan onvoorwaardelijk geloofd.
Ik denk aan mijn oude wiskundeleraar. De man leeft al lang niet meer. Hij had een buurman, die een hartgrondige hekel aan het protestantisme had. Die buurman had een hond, van een ondefinieerbaar ras. Een mormel om te zien. Als die leraar ’s morgens op de fiets stapte, liet buurman zijn hond uit. Van een aanlijnplicht was nog geen sprake. Je kon hem luidkeels het beest horen roepen: „Calvijn! Hier...!” Dan vloog hij naar zijn baasje toe. Zeker weten heeft die hondenbezitter nooit het boekje van Hoogenbirk gelezen.