Machtsvraagstuk in kerk moet gaan over gedrag en groepscultuur
De christelijke gemeente heeft ambtsdragers nodig die de moed hebben om zich uit te spreken en die goed op de hoogte zijn van hun verantwoordelijkheid in het tegengaan van heerschappij en machtsmisbruik.
De Theologische Universiteit Apeldoorn en de christelijke vakorganisatie RMU organiseerden op 13 november een symposium over macht en gezag in kerken en christelijke organisaties. De lezing van mr. H. de Hek verscheen samengevat in het Reformatorisch Dagblad (18-11). Er volgde een reactie van ds. J.M.D. de Heer (RD 30-11) en van de juristen W.N.L. Donker en D. Vergunst, die het belang van nadenken over dit thema onderstreepten (RD 12-12).
Om de meningsvorming multidisciplinairder te maken, lijkt het me goed om twee aspecten uit de lezing die ik op het symposium hield toe te voegen aan de discussie, in de vorm van twee beweringen. De eerste bewering is dat er voldoende mechanismen zijn aangebracht om machtsmisbruik binnen de kerkelijke context in de kiem te smoren. De tweede bewering is dat het voeren van dit debat tot op heden een sterk institutionele, juridische, kerkordelijke spits krijgt. Maar dat de factor individueel gedrag en (groeps)cultuur onderbelicht blijft, ondanks Jezus’ voorbeeld en nadrukkelijke opdracht.
Meerdere ambten
Terecht wordt in de artikelen meermalen verwezen naar Johannes Calvijn, die de basis voor de gereformeerde ambtsvisie heeft gelegd. In zijn kerkleer is voortdurend spanning voelbaar. Enerzijds positioneert hij de ambtsdragers als ambassadeurs van Christus. Als de prediker spreekt, spreekt God Zelf, zo stelt hij. Diezelfde Calvijn was tegelijkertijd vuurbang voor een eenhoofdig leiderschap in de gemeente, voor een dominocratie, voor een bisschop of paus. Daarom neemt Calvijn de visie van Maarten Luther, die alleen het ambt van predikant bepleitte, niet over en spreekt hij wisselend over drie of vier ambten. Zodat de macht niet bij één of zeer weinigen zou liggen, zoals een van de bevestigingsformulieren het zegt.
Een van de waarborgen tegen hiërarchie en machtsmisbruik was voor Calvijn het ambt voor een bepaalde tijd. Dit was ongetwijfeld een reactie op de katholieke traditie. In zijn argumentatie benoemt hij dit ook. Een vooraf bepaalde termijn is belangrijk om tirannie uit de kerk te weren en hiërarchie te voorkomen. Daarnaast versterkt dit de invloed van de gemeente op de kerkregering. En als derde benoemt Calvijn dat hierdoor de verschillende krachten en gaven in de gemeente openbaar komen.
Het aantal kerkordelijk verankerde waarborgen is uit te breiden met verschillende andere. Zo werd tijdens het Convent van Wezel (1568) al uitgesproken dat een kerkgenootschap van belang is als „instantie tegen alle zucht naar heerschappij over de gemeente”. Het vormen van een kerkenraad die bestaat uit meerdere ambten en ambtsdragers, meerdere kerkelijke vergaderingen, appelmogelijkheden, visitaties en tuchtmaatregelen (ook tegen ambtsdragers) zijn allemaal mechanismen tegen machtsmisbruik.
Onderlinge gelijkheid
Ik stelde dat er voldoende waarborgen zijn. Desondanks gaat er veel mis. Dat heeft met de invulling door mensen –in de beide artikelen Adamskinderen genoemd– te maken. Deze Adamskinderen zijn echter wel verantwoordelijk voor hun gedrag en handelen. Ook in de onderlinge relatie en interactie binnen de kerkenraad. Hoe gezond is het klimaat? Is er sprake van macht en tegenmacht? Is het veilig genoeg om feedback te geven op bijvoorbeeld de prediking? Heeft de predikant een positie gekregen of zich in een positie gemanoeuvreerd waarbij elke tegenspraak gemeden wordt? Het is veelzeggend dat tijdens de Synode van Emden (1571), waarop de basis is gelegd voor de Dordtse Kerkorde (DKO), een eerste artikel is opgenomen dat uitspreekt dat er sprake dient te zijn van onderlinge gelijkheid van gemeenten en van ambtsdragers. Deze preambule (bepaling vooraf), ook wel de gouden regel van het kerkrecht genoemd, is helaas artikel 84 in de DKO geworden. Maar daarmee niet minder belangrijk.
De pariteit of gelijkwaardigheid tussen de ambten onderling staat helaas nogal eens ter discussie. Calvijn schrijft in zijn ”Ordonnanties” dat alle ambten gelijkelijk door de Heere zijn ingesteld. Er is dus geen hoger of lager ambt. Het was Calvijn die, in navolging van Martin Bucer, het ouderlingenambt in ere herstelde. Christus heeft als Koning van Zijn kerk Zijn macht niet overgedragen aan een eenhoofdige leider, maar aan de gemeente, uit wier midden een kerkenraad gevormd wordt die gezamenlijk leidinggeeft aan de gemeente. Waar macht en tegenmacht functioneren.
Formeel kerkordelijk is er veel beschreven. Maar hoe werkt dit in de praktijk? Verschillende respondenten onder de ambtsdragers die ik in het kader van mijn onderzoek heb geïnterviewd, zien de onderlinge verhoudingen binnen de kerkenraad als een complex en moeilijk samenspel. Verschillende ouderlingen geven aan niet altijd de ruimte te ervaren om hun kerkordelijke verantwoordelijkheid in te vullen.
Christus onderdanig
Daarom is het belangrijk alle aandacht te richten op individueel gedrag en groepscultuur. De christelijke gemeente heeft ambtsdragers nodig die de moed hebben om zich uit te spreken en die goed op de hoogte zijn van hun verantwoordelijkheid in het tegengaan van heerschappij en machtsmisbruik. De nadere reformator Jacobus Koelman stelde voor om kandidaat-ouderlingen te onderwerpen aan een onderzoek naar leer, leven en ambtsgaven, omdat hij in zijn tijd zo veel onkundige en onbekwame ouderlingen tegenkwam. De tegenstanders van dit plan beriepen zich vervolgens op Calvijn, die huiverig was voor een ouderlingenstand die zich boven de gemeente zou kunnen verheffen.
Opnieuw wordt de spanning voelbaar. Gelukkig maar. Hierin is Calvijn consistent: geen onaantastbare predikant, geen dominocratie, maar ook geen ouderlingenstand die zich verheft. Een wankel evenwicht dus. Voor hiërarchie en machtsmisbruik is geen ruimte in de kerk van Christus, die Hij duur kocht. Als het goed is zijn alle diensten en dienaren Hem onderdanig. En streeft iedere ambtsdrager ernaar de meeste te zijn in het dienen.
De auteur studeerde bestuurskunde, organisatiewetenschappen en theologie, en rondt aan de TUA een promotieonderzoek af over ambtstheologie en leiderschapstheorie in de reformatorische kerken, toegespitst op de relatie en interactie tussen de ambten onderling en met gemeenteleden.