Bij ”het Israël van God” hoort iedereen die in Jezus gelooft
Wie horen er vandaag in de ogen van God bij Israël? Die vraag triggert mij elke keer weer als ik het slot van Paulus’ Galatenbrief lees: „Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God.” Wat bedoelt de apostel met dit laatste?
Om antwoord op die vraag te krijgen moet je jezelf eerst iets anders afvragen: ontstaat er na Pinksteren naast het Joodse volk een tweede volk van God, namelijk de christelijke gemeente? En gaat de HERE met elk van beide een eigen spoor? Het antwoord vind je in Hosea 1 en 2 en in de manier waarop Paulus en Petrus, geleid door de Heilige Geest, die Bijbelhoofdstukken uitleggen en toepassen op de nieuwtestamentische situatie.
In Hosea kondigt de HERE aan dat Hij zijn volk Israël gaat verstoten. Hij zal ze ”Lo-Ammi” (niet mijn volk) in plaats van ”Ammi” (mijn volk) en ”Lo-Ruchama” (geen ontferming) in plaats van ”Ruchama” (ontferming) noemen – Hosea 1. Maar God laat ook weten: iedereen die oprecht berouw krijgt, neem Ik weer in genade aan. Dan krijgt Gods volk zijn beide koosnamen Ammi en Ruchama weer terug en zal het zelfs nog persoonlijker met God omgaan: als kinderen van de levende God onder één Leider – Hosea 2. Die Leider is Jezus Christus. Hij zal als Goede Herder schapen uit verschillende schaapskooien in één kudde samenbrengen (Johannes 10:16). Dat gebeurt vanaf Pinksteren. Sindsdien gaat de Heilige Geest wereldwijd uit en wordt het Israël van God enorm uitgebreid. Dat laten Paulus en Petrus zien met een beroep op Hosea.
Eén volk
Paulus schrijft aan de christenen met een Joodse achtergrond in Rome: „God heeft ons geroepen om in zijn glorie te delen: ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, zoals ook bij Hosea staat geschreven: „Wat mijn volk niet was (Lo-Ammi), zal Ik mijn volk (Ammi) noemen; wie mijn geliefde niet was (Lo-Ruchama), zal Ik mijn geliefde (Ruchama) noemen.” En waar tegen hen gezegd is: „Jullie zijn mijn volk niet (Lo-Ammi)”, zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd” (Romeinen 9:24-26).
Petrus schrijft aan christenen in het huidige Turkije die van heidense komaf zijn: „Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, gekozen om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis geroepen heeft naar zijn wonderbaar licht. Vroeger was u Gods volk niet (Lo-Ammi), nu bent u Gods volk (Ammi); vroeger heeft God u zijn ontferming onthouden (Lo-Ruchama), nu heeft Hij u zijn ontferming (Ruchama) getoond” (1 Petrus 2:9-10). Paulus en Petrus passen de vervulling van Hosea dus toe op de uitbreiding van Gods volk na Pinksteren.
In Gods ogen is er maar één volk. Dat bestaat uit de mensen in het Oude Testament die gelovig uitkijken naar de beloofde Messias en de mensen vanaf het Nieuwe Testament tot vandaag die Jezus als de gekomen Messias aannemen. Dan hoor je, ongeacht je etnische afkomst, bij Gods ene volk.
Dat denken meteen na Pinksteren álle Israëlieten die christen geworden zijn. Ook als er een grote toeloop plaatsvindt van heel veel niet-Joodse gelovigen. Men is het oneens over de vraag waaraan christenen met een heidense achtergrond moeten voldoen. Maar zowel de apostel Petrus, die wat ruimdenkender is, als de apostel Jakobus, die wat strakker is, is er heel duidelijk over: de christenen uit de heidenen horen op dezelfde manier als wij tot het volk van God. Zo wordt het vervallen huis van David weer hersteld en ontstaat er rond Jezus als de Messias één volk, dat uit zowel Joden als heidenen bestaat (Handelingen 15:8-19).
Buitengesloten
Omdat ”Israël” in de Bijbel zoveel betekenissen heeft, moet je verder kijken dan de eenvoudige conclusie: Israël toen was Gods volk en bestond voor 99 procent uit Joden, als nakomelingen van Jakob. Dus is het Joodse volk van vandaag (vooral dat deel dat nu in Israël woont) nog steeds Gods volk. Dan lees je de Bijbel te letterlijk. Hosea, Jezus, Petrus, Jakobus en Paulus zeggen immers voortdurend: het gaat niet om de buitenkant maar om je hart. Iedereen die z’n vertrouwen op de God van Abraham, Izak en Jakob stelt door Jezus als Redder en Heer aan te nemen, wordt van Lo-Ammi weer Ammi en van Lo-Ruchama weer Ruchama. Dan hoor je bij „het Israël van God”.
Met die term duidt Paulus in Galaten 6:15-16 het ene, na Pinksteren enorm uitgebreide volk van God aan. Heeft hij het dan over het Joodse volk? Nee, want in deze verzen schrijft hij: „Het doet er niet toe of iemand besneden is of niet, maar alleen of iemand een nieuwe schepping is. Moge er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, en voor het Israël van God.” De nieuwe maatstaf voor Gods volk is dat je je vertrouwen volledig op Jezus Christus stelt en dat je je laat leiden door zijn Heilige Geest.
Joodse christenen mogen tot hun bemoediging geloven dat ze nog steeds deel uitmaken van dat „Israël van God”. Ze werden in de tijd van het Nieuwe Testament door hun volksgenoten verguisd. En vandaag sluiten orthodoxe Joden de Messiasbelijdende Joden volledig buiten: ze worden niet meer als Jood beschouwd. Dat doet pijn.
Gedoopte natie
Hoe zit het dan met de huidige staat Israël en het aardse Jeruzalem? In het Nieuwe Testament hoor je daar niets over. Wel over het Joodse volk, dat niet meer op de stam Israël geënt is maar door Paulus nog steeds „het natuurlijke Israël” en „het Israël naar het vlees” genoemd wordt. Dat volk mag je liefhebben. Dat volk gun je dat het zijn eigen Jezus, geboren uit een gelovige Joodse vrouw, als Verlosser erkent. Om dat volk (een besneden natie) mag je verdriet hebben, net als Paulus, omdat het zijn Redder verwerpt. Maar je mag net zoveel verdriet hebben om het Nederlandse volk (een gedoopte natie), dat grotendeels ook Jezus als zijn Redder de rug toegekeerd heeft.
Toch: afgehouwen takken kunnen weer op de stam van „het Israël van God” worden teruggeënt, zegt Paulus, wanneer ze niet volharden in hun ongeloof (Romeinen 10:23). En gedoopte kerkverlaters kunnen weer terugkomen; er is regelmatig blijdschap in de hemel over een verloren zondaar die terugkeert (Lukas 15:7 en 10).
De auteur is Nederlands gereformeerd predikant van ”De Lichtbron” te Balkbrug en de Hooge-Eschkerk te Oosterwolde (Fr.).