OpinieOpinie
Toekomstverwachting Israël primair geestelijk van aard

Welke plaats heeft Israël in het heilshandelen van God? Na de Holocaust, de stichting van de staat Israël en zeker na 7 oktober vorig jaar blijft deze vraag actueel. Toch koesterde niet elke gereformeerde theoloog een toekomstverwachting voor Israël. Waarom niet? En wat kunnen wij daarvan leren?

Dr. Jan van de Kamp
„Toekomstverwachting voor Israël is geen losstaand en optioneel theologisch leerstuk, maar een geestelijke grondhouding die elke christen uit de heidenen moet kennen.” beeld Sjaak Verboom
„Toekomstverwachting voor Israël is geen losstaand en optioneel theologisch leerstuk, maar een geestelijke grondhouding die elke christen uit de heidenen moet kennen.” beeld Sjaak Verboom

Toekomstverwachting voor Israël lijkt op het eerste gezicht vrij breed voor te komen in het zeventiende-eeuwse christendom, hetzij als onderdeel van de verwachting van een bloeitijd voor de kerk –onder andere op basis van Openbaring 20:1-10–, hetzij los daarvan. Door de invloed van onder anderen Engelse en Schotse theologen, zoals Thomas Brightman, vond deze toekomstverwachting ingang in de Nederlandse Republiek en leefde die vrij sterk, onder andere binnen de Gereformeerde Kerk, maar ook op de rand daarvan, bijvoorbeeld bij Jean de Labadie, die zich van de kerk afscheidde.

Onder Nederlandse gereformeerde theologen neemt die verwachting de volgende vormen aan: 1) toekomstige bekering van het Joodse volk (Gisbertus Voetius en Johannes Hoornbeeck); 2) terugkeer van dit volk naar het land Israël en het herstel van Jeruzalem (Andreas Essenius); 3) een bloeitijd voor het Joodse volk, zowel in geestelijk opzicht als wat de schepping aangaat (Wilhelmus à Brakel, Jacobus Koelman); 4) herstel van de tempel in Jeruzalem en een hervatting van de oudtestamentische offerdienst (Jacobus Alting en Joachim Mobachius).

Deze theologen kozen inzake de uitleg van oudtestamentische profetieën, Romeinen 11:25-26 of Openbaring 20 wel een andere uitleg dan de kanttekenaren van de Statenvertaling. Sommigen, zoals Voetius en Koelman, kwamen hier openlijk voor uit. Zo wijkt Voetius inzake de uitleg van Romeinen af van Calvijn en geeft hij dit expliciet aan. Koelman betreurde het dat de kanttekeningen hem niet de sleutel aanreikten voor een bloeitijd van de kerk en nationale bekering van de Joden.

Mystiek Israël

Toch waren er ook gereformeerde theologen die zich niet hebben uitgesproken over de toekomst van Israël. In zijn dissertatie ”Gans Israël” wijst dr. M. van Campen op Guiljelmus Saldenus en Simon Oomius, nota bene beiden leerlingen van Voetius. Dit roept de vraag op hoe we dit moeten duiden.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden analyseer ik de gedachten van twee theologen over Israël die Van Campen niet bespreekt, namelijk Petrus van Mastricht (1630-1706) en Theodor Undereyck (1635-1693). Van Mastricht en Undereyck hadden allerlei overeenkomsten: qua afkomst (Rijnland), studie (bij Voetius in Utrecht) en theologische polemiek (tegen De Labadie). In hun theologie lijkt ook alle ruimte te zijn voor toekomstverwachting voor Israël: beiden hadden veel aandacht voor het genadeverbond of voor de bedelingen daarvan.

In zijn dogmatiek wijdt Van Mastricht een heel boek aan de bedelingen van het genadeverbond. De derde bedeling, die van Christus, onderscheidt hij in zes tijdperken, die de tijd vanaf de eerste eeuw tot 1697 beslaan. Maar daarin kent hij geen ”tegoed” voor Israël. Hij meent dat de oudtestamentische profetieën vervuld zijn met de terugkeer uit de ballingschap én in Christus. Door de komst van de Messias en door Zijn offer maken individuele bekeerde Joden en heidenen deel uit van het ”mystieke Israël” (”Israel mysticus”).

Undereyck heeft zijn theologische opvattingen in de structuur van het genadeverbond gegoten. Op basis hiervan en vanwege de aandacht die hij daarin aan Israël geeft, zou je verwachten dat hij zich uitdrukkelijk voor een toekomstverwachting voor Israël uitspreekt. Wie echter Undereycks geschriften bestudeert, ontdekt dat hij dit slechts hier en daar in enkele zinnen doet. Hij parafraseert dan telkens Romeinen 11:25-26. Uit de context blijkt dat hij een toekomstige massale bekering van het Joodse volk verwacht die in de tijd volgt op of voorafgaat aan –dat wordt niet duidelijk– het ingaan van de volheid van de heidenen. Deze bekering is een krachtdadig werk van God, maar ook een activiteit waarbij Joden zelf betrokken zijn en waarvoor christenen obstakels kunnen opwerpen.

Gebrek?

Binnen de structuren van de zeventiende-eeuwse gereformeerde theologie was er voldoende ruimte om van een toekomstverwachting voor Israël te spreken. Maar dat deed niet elke theoloog even uitdrukkelijk. Mogelijk wilde men niet van Calvijn of de kanttekeningen afwijken of was men bang geassocieerd te worden met labadistische ideeën over een duizendjarig rijk.

Wanneer je in de geschriften van Van Mastricht en Undereyck leest, kan zomaar de gedachte opkomen of er geen sprake is van een blinde vlek of manco. Romeinen 11 en de rest van de Bijbel zijn toch helder over de toekomst van Israël? Echter, we moeten theologen uit het verleden allereerst in hun eigen tijd en context proberen te begrijpen. Daarnaast kunnen we iets van die schijnbare lacune leren. Is het in onze tijd niet een gevaar voor ons christenen om in alle ontwikkelingen rond de staat Israël automatisch vingerwijzingen te zien dat God Zijn beloften voor Israël aan het vervullen is? Vermengen we dan niet de staat Israël met het volk Israël?

Viaduct

Hoewel we beide niet geheel kunnen scheiden, dient Bijbels gezien onze compassie primair bij het volk Israël te liggen en geestelijk van aard te zijn. In de lijn van Paulus’ diepe bewogenheid om het heil van zijn broeders en verwanten, dat in Romeinen 9 tot en met 11 doorklinkt en waaruit ten diepste de liefde van Christus oplicht. Toekomstverwachting voor Israël is dus geen losstaand en optioneel theologisch leerstuk, maar een geestelijke grondhouding die elke christen uit de heidenen moet kennen.

Om terug te komen op de zeventiende-eeuwse theologen en Israël: mijn sympathie ligt meer bij Voetius en Koelman, die op basis van de context van een Schriftgedeelte en vanwege het gehele Bijbelse getuigenis openlijk een andere interpretatie kiezen dan gezaghebbende exegeten.

Moeten we dus toch spreken van een manco bij Undereyck en van een blinde vlek bij Van Mastricht? Ik pleit ervoor om bij onszelf te blijven. Laten wij ons nooit beroepen op één theoloog, maar met de Kerk van alle tijden en plaatsen de Schrift proberen te verstaan. Wij hebben de katholiciteit van de kerk nodig, het „grote viaduct dat de eeuwen overspant” (C.S. Lewis). Dat viaduct is gebouwd op de Schrift, die het laatste Woord heeft.

De auteur doceert kerkgeschiedenis aan het Hersteld Hervormd Seminarium (HHS) te Amsterdam. Dit artikel is een ingekorte versie van een lezing die hij hield tijdens de opening van het academisch jaar van het HHS op 30 augustus.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer