Cultuur & boekenRecensie
Marnix’ verhaal over zijn zware opvoeding is een jammerboek

Het hart is eruit, of in ieder geval ver te zoeken, in ”De openbaring” van Jasper Christiaan. Uit de theologie, de dogmatiek, de personages. Wat overblijft, is een boos, akelig boek.

20 September 2024 14:16Gewijzigd op 20 September 2024 16:18
beeld Getty Images 
beeld Getty Images 

Het kon indrukwekkend worden, het kon ook een cliché worden: een boek over een opgroeiende jongen in het „zwaar gereformeerde”, fictieve dorp Bunder. Een pientere wildebras in een christelijk gezin, vol voorschriften en regels en met twee preken op zondag: dat is sowieso een verhaal, of het nu opgeschreven wordt of niet. Jasper Christiaan, oftewel journalist Jasper van den Bovenkamp, schreef het op.

In 1992 is de hoofdpersoon Marnix vijf jaar en de eerste pagina’s over hem zijn aandoenlijk. Hij gebruikt eigen woorden: de knipjurk die hij aan moet als de ton deuzer over zijn hoofd gaat, drie kidometer, het a-recht, pron-gluk, en de Heere vertaalt hij als „de Neere”. Dat laatste blijft zo het hele boek, net als dat „des Heeren” als „Desseeren” wordt gespeld.

Wie is opgegroeid in de kringen waarin het personage Marnix opgroeit, pikt vast alle verwijzingen naar de tale Kanaäns eruit. Deze lezer zal zich daar ook steeds meer aan stoten, omdat de Naam en de heiligste teksten worden afgewisseld met grofheid en vloeken. Dat is zeer storend in dit boek. Ironie en humor rond de reformatorische traditie, die bijvoorbeeld Liesbeth Labeur eerder liet zien in haar beeldromans, is wat anders dan het cynisme en de platheid en de veelheid daarvan in ”De openbaring”. Het verhaal haalt in de verste verte niet het niveau van ”Mintijteer”, met de universele vragen die Esther Maria Magnis stelt. In ”Mintijteer” onthoudt de hoofdpersoon ook een origineel woord, op een manier zoals ze het als kind verstond en dat op een ontroerende manier een rol speelt.

Voor wie de orthodox-christelijke traditie in Nederland niet van binnenuit kent, zullen bepaalde woordspelingen verloren gaan. Wat die wel te zien krijgt, is een karikatuur van een cultuur waar het hart van het Evangelie uit weg is, een vorm zonder kern. Dat is jammer, want een schrijver kan daar makkelijk mee scoren, maar het haalt tegelijk spanning weg: er is niet echt een tegenhanger. Er schuurt weinig met liefde.

Het valt toch al niet mee met de spanningsopbouw in dit boek. Het geheel is een aaneenschakeling van flarden, beschouwingen, gedachten, anekdotes, maar waar gaat het heen? Om dat te willen weten, om eventuele klassieke lijntjes in het verhaal te willen opsporen, heb je als lezer wel eerst iets nodig: bijvoorbeeld sympathie voor de hoofdpersoon, of een raadsel, cliffhangers en ontknopingen, noem maar op.

Sympathie voor de hoofdpersoon is al een lastige: het kind Marnix klikt tegen de juf over andere kinderen, en hij laat een lekkere pannenkoek in de zandbak glijden omdat de vrouw die hem heeft gebakken op een boerderij woont en naar koeien ruikt.

Oké, hij is nog een kind, en het zou grappig kunnen zijn, maar waarom is hij nu precies zo kwaad op deze boerin? Dat soort onduidelijkheden komen vaker voor; je maakt ze als lezer niet helemaal mee. Zoiets gebeurt ook veel later, als Marnix in een club in Parijs tussen half ontblote mannen en vrouwen bier drinkt met zijn vrienden en daar een discussie voert over transgenders, geloven in God en een leven na de dood. Ze bevinden zich in een „opwindende chaos”, en zo’n diep, intelligent gesprek lijkt dan niet het meest voor de hand liggende onderwerp voor een groepje jonge jongens. Het vraagt meer schrijfkunst om dat voorstelbaar te krijgen.

Hier speelt wellicht mee wat de ik-figuur elders zegt: hij woont in zijn hoofd.

„Ik moet dat hoofd uit, die duistere grot waar de gedachten maar druipen en rijzen, totdat ze elkaar ooit raken, misschien ooit raken, de opstaande zuilen en de hangende kegels – ja, en dan de dood. (…) Ik krijg geen toegang tot het hart (…). Laten we toch weer terugkeren in het hoofd: daar zijn we veilig. (…) We móéten dat hoofd uit, eindelijk eens dat hoofd uit. Wat kan er gebeuren?

Wat er kan gebeuren? Buiten het hoofd is geen rede: we houden op te bestaan. Dát kan er gebeuren!” (blz. 132).

Zulke zinnen raken aan een thema dat hout snijdt, en ja, dat thema zegt iets belangrijks over een christelijke cultuur waarin bevindelijkheid wonderlijk genoeg kan omslaan in verstandelijkheid.

Er staan mooie losse zinnen in dit boek, en originele woorden, en als het over het zusje gaat ook tederheid. Daarom is het jammer dat het geheel een naar verhaal is geworden; christenen zullen het blasfemisch vinden. Na de hele woordenbrij klinkt het ”Ubi caritas et amor, Deus ibi est” op de laatste pagina armzalig, het helpt niet meer.

Het werk had meer boetseerwerk verdiend; de boosheid erachter een ander kanaal. Nu is het –met een variatie op een treffend woord in het boek zelf– een jammerdebuut geworden.

De openbaring, Jasper Christiaan; Alfabet Uitgevers; 333 blz.; € 24,99

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer