Een hoog vertrek met bovenin een klein raam: zo stelt Liesbeth Labeur zich haar binnenkamer voor. Ze komt er nog, maar niet om te bidden. Want in God gelooft ze al enige tijd niet meer.
Haar huis doet tegelijk dienst als atelier. Op de begane grond van de zestiende-eeuwse Middelburgse woning ligt de kunst letterlijk voor het oprapen. Bijbelse taferelen in zwart-wit. Labeur (44) nam weliswaar afscheid van het christendom, in haar kunst is het geloof nooit ver weg.
De Zeeuwse groeit op in de reformatorische zuil. Ze wordt gedoopt in de gereformeerde gemeente Middelburg-Zuid en verhuist net nadat ze een jaar oud is geworden met haar ouders naar Curaçao. Na tien jaar keren ze terug.
Hoe was die overgang?
„Het was een behoorlijke verandering. In Curaçao gingen we naar een vrijgemaakte kerk. Het grootste deel van de bevolking is daar rooms-katholiek. Toen we terugkwamen in Nederland gingen we naar een Gereformeerde Bondsgemeente in Sirjansland. In die gemeente begreep ik opeens dat het ernst was: dat de mens in het reine moet komen met God en dat dat je gegeven moet zijn. Dat hoorde ik vanaf de preekstoel.”
Wat vond u daarvan?
„Het voelde voor mij vertrouwd. Mijn moeder wiegde me ’s avonds in slaap met Bijbelse liederen, las voor uit de kinderbijbel of uit boeken over de kerkgeschiedenis. Thuis zongen we psalmen bij de piano of het orgel. Mijn hele leven speelde zich rondom de kerk af. Ook mijn vriendjes zaten in de kerk.”
Wanneer ontstond bij u de twijfel over wat u hoorde?
„Die is heel geleidelijk ontstaan. Iedereen heeft zijn persoonlijke geschiedenis, de dingen die je meemaakt. Bij terugkomst uit Curaçao bijvoorbeeld had ik talloze vragen rond de kerk, hoe de zaken van het geloof in elkaar staken. Vanuit die vragen ging ik op zoek naar een antwoord. Bij de overstap naar de middelbare school, het Calvijn College in Goes, werd mijn wereld opeens een stuk groter. Hetzelfde gebeurde toen ik jaren later in Breda de kunstacademie ging doen. Ik ben toen op zoek gegaan naar verklaringen en logica voor de vragen die ik vanuit mijn persoonlijke geschiedenis had. Ik heb me bijvoorbeeld verdiept in boeken over de historische context van de Bijbel en de cultuur van die tijd.”
Wanneer sloeg de twijfel om in ongeloof?
„Ik was heel nieuwsgierig naar hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Op een gegeven moment kwam ik erachter dat de vragen die ik had misschien niet te beantwoorden waren in een groep gelijkgestemden die elke zondag tegen elkaar zeggen: Zo zit het. Gaandeweg kwam ik erachter dat de reformatorische zuil uit een afgeschermde groep mensen bestaat en dat zich daarbuiten ook een heel leven afspeelt. Misschien moet ik daarbuiten zoeken, dacht ik. Dus bezocht ik bijvoorbeeld een keer een oud-katholieke kerk of de gewone hervormde gemeente in plaats van de Gereformeerde Bond. Zo groeide ik er langzaam uit.”
Op welke vragen zocht u antwoorden?
„Het waren heel veel vragen. Ik kwam erachter dat het leven niet zo simpel in elkaar zit als wordt voorgesteld in de Bijbel of in het reformatorische geloof waarmee ik ben opgegroeid. Die levensvisie zit namelijk vrij eenvoudig in elkaar: de mens is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.
In de kerk hoorde ik dat de mens in het reine moet komen met God, maar ik wist niet hoe dat werkte. De logica van het geloof is eenvoudig: je leert heel je leven dezelfde psalmen en leest hetzelfde Boek. Daardoor heb je een connectie met elkaar. Maar ieder mens heeft zijn eigen ingewikkeldheden, die vragen oproepen.”
Kunt u daarvan een voorbeeld geven?
„Ik vind het niet altijd de moeite waard om persoonlijke details te delen. Het had te maken met volwassen worden. Bijvoorbeeld dat ik ontdekte dat ik in een beschermde omgeving was opgegroeid, of het moment dat ik naar een andere school ging.”
Gelooft u nu nog in God?
„In de loop van de jaren heb ik veel meer respect gekregen voor religie. Ik snap goed dat mensen geloof nodig hebben in het leven. Maar voor mij persoonlijk heeft religie die waarde niet. Mijn antwoord is dus nee, maar niet rücksichtslos.
Ik heb het heel lang moeilijk gevonden dat ik zo eigenwijs was om antwoorden buiten de groep te zoeken. Maar ik kan mezelf niet verloochenen. Ik heb lang niet durven vertellen aan mensen in mijn omgeving dat ik niet meer geloofde. Ik wist dat dit mijn moeder verdriet zou doen. Later dacht ik: het is goed om wel te vertellen, want eerlijk duurt het langst. En als je eerlijk bent, kun je goede gesprekken krijgen. Ook met mensen die er uit volle overtuiging voor kiezen om binnen de reformatorische zuil te blijven.”
Welke reacties krijgt u op uw afscheid van het christendom?
„Sommige mensen begrijpen het, anderen vinden het zorgelijk. Familieleden zeggen soms: „Keer terug naar de oude paden.” Toen ik jonger was, had ik het gevoel dat ik als eenling tegenover de hele groep stond, dat iedereen tegen mij was. Nu heb ik dat gevoel helemaal niet meer.”
U bent kunstenaar. In uw werk speelt uw reformatorische achtergrond een belangrijke rol. Waarom?
„Ik denk dat ik mijn verleden gebruik om het leven beter te begrijpen. Het is ook logisch dat mijn reformatorische jeugd zo’n grote rol speelt. Hoeveel psalmversjes heb ik niet uit mijn hoofd geleerd?
Ik was altijd heel serieus, heb nooit tegen de kerk aangeschopt. Als ik bad, geloofde ik dat God me kon horen. Ik heb een heel duidelijk beeld van mijn binnenkamer: een hoog vertrek met grijze, betonnen muren waar het schemerduister is. Er staat verder niets en het is er stil. Heel hoog rechts bovenin is een klein raampje.”
Komt u nog weleens in die binnenkamer?
„Jazeker, alleen weet ik niet of ik hem nog voor dezelfde functie gebruik. Vroeger kwam ik er om tot God te praten, via dat raampje. Ik weet niet of dat me nog lukt. Nu kom ik er om te reflecteren.”
Veel mensen hebben houvast aan hun geloof. Wat biedt u troost?
„Dat is een goede vraag. Het leven is een stuk makkelijker als je gelooft. Vroeger was het bijvoorbeeld eenvoudiger om getroost te worden. Als je iets ergs overkwam, kon je geloven dat God dat zo bestuurd had. Dat is de keerzijde nu ik geen genoegen meer neem met eenvoudige antwoorden: troost is moeilijker te vinden.”
Bekruipt u nooit het gevoel: Stel dat God toch wel bestaat?
„Toen ik net niet meer geloofde wel. Nu niet meer. In de kerk wordt vaak gewaarschuwd voor de zonde tegen de Heilige Geest. Van die gedachte heb ik flink last gehad, ook in angstdromen. Maar je moet eerlijk zijn tegen je eigen dromen en angsten. Als je ergens echt vragen bij hebt, moet je op zoek gaan naar antwoorden. Als je die niet vindt binnen de gesloten gemeenschap, dan moet je die daarbuiten zoeken.”
Beelden voor woorden
In het werk van Liesbeth Labeur speelt het christelijke geloof, zoals beleefd en beleden in de reformatorische kring, een grote rol. Zoals ze houtskool, inkt en klei gebruikt, zo gebruikt ze haar jeugd als materiaal voor haar kunstwerken.
Ze nam eerder het initiatief om het totaal aantal vierkante meters aan „binnenkamers” in Nederland te berekenen, inclusief het aantal vierkante meters binnenkamer dat leegstaat en niet meer gebruikt wordt (ontkerkelijking).
Voor een project over schietgebedjes zette Labeur een knielbank neer in een openbare ruimte. Door een pijlkoker konden voorbijgangers hun schietgebedjes doen. De kunstenares was zelf aanwezig om met de mensen in gesprek te gaan.
Labeur probeert in haar kunst beelden toe te voegen aan de calvinistische cultuur, die volgens haar met name uit woorden bestaat.
Een poging tot die verbeelding is te zien in ”Een lamp voor mijn voet”, een roman met tekeningen die in 2017 verscheen bij uitgeverij Cossee. In dit boek volgt Labeur de reformatorische Neeltje uit Zeeland op haar tocht van meisje tot volwassen vrouw.
Door haar rijke verbeelding droomt Neeltje over de plek waar ze bidt: haar binnenkamer (zie afbeelding). Labeur schrijft: „Ze (Neeltje, MR) kwam vaak in haar binnenkamer. Je kon er heel makkelijk komen. Als je je ogen sloot was je er eigenlijk direct.”