Ook het cultuurlandschap verdient aandacht en bescherming
Boeren, natuurbeschermers, bedrijven, energieleveranciers, woningbouwers – ze doen allemaal een beroep op de steeds krapper wordende ruimte. Als we niet oppassen, is het historische landschap het kind van de rekening.
Op Urk kun je traditie en vernieuwing heel makkelijk in één beeld vangen: de rij gigantische windmolens voor de kust, met daarachter het kerkje en de karakteristieke huizen van het vissersdorp aan het IJsselmeer. Alsof ze in een gedwongen huwelijk terechtgekomen zijn. Menigeen is niet blij met de combinatie, maar de molens staan er en ze zullen voorlopig wel blijven staan. Je kunt er een opgewekt gevoel van vooruitgang bij hebben, of een treurig gevoel van onvermijdelijkheid. Maar een terugkeer naar de vroegere situatie zit er niet in, dus aanpassen is het parool.
Dergelijke situaties heb je ook elders. Bijvoorbeeld in het westelijke deel van het Gelderse rivierengebied. De Randstad rukt op, de bedrijventerreinen en woonwijken breiden uit, grote kassencomplexen onttrekken het landschap hier en daar volledig aan het zicht, er worden zware dijken dwars door de uiterwaarden gelegd en de windmolens staan in lange batterijen langs de wegen waarover het altijd-drukke verkeer voortraast. Economisch beschouwd lijkt al die bedrijvigheid slechts vooruitgang. Dat is de ene kant. Maar de keerzijde is toch: wat blijft er nog over van het vroegere verstilde landschap tussen de rivieren?
Zelf heb ik eerder de neiging om te betreuren wat verloren gaat dan te bejubelen wat we ervoor in de plaats krijgen. En met dat gevoel ben ik de enige niet, ik hoor van allerlei mensen dat ze het herkennen. Zeker als ze na twintig, dertig jaar terugkeren in het landschap van hun jeugd en dan verbijsterd moeten constateren dat alles veranderd is. Het is onvermijdelijk, het hoort bij het verstrijken van de vloeiende, bewegende, veranderende tijd – die maar al te vaak meeneemt wat je lief is en je iets teruggeeft waaraan je wennen moet. Maar vervreemdend blijft het.
Natuurlijk zijn er ook ándere mensen. Mensen die, als ze op vakantie door Groningen of Drenthe fietsen, verwonderd verzuchten dat er nog ruimte genóég is in Nederland. Je hoort ze er stilletjes achteraan denken dat we dus nog miljoenen huizen kunnen bouwen, dat er nog volop bedrijven bij kunnen en dat er tussen al die gebouwen óók nog megaveel plek is voor windmolens en zonnepanelen en elektrische auto’s. Meestal wonen zulke mensen zelf in een verstedelijkt gebied, gezellig met z’n allen op een kluitje. Misschien begrijpen ze daarom niet dat andere mensen bang kunnen zijn dat het platteland straks geen platteland meer is.
Even voor de duidelijkheid: ik snap dat er in een dichtbevolkt land als Nederland van alle kanten claims worden gelegd op de beschikbare ruimte. En ik geloof zeker niet dat daar een boos complot achter schuilgaat, zoals sommige mensen denken. Alsof onze overheid bewust een megastad –Tristate City– aan het bouwen is en daartoe gericht de boeren weg wil werken. Daar is onze politiek gewoon veel te rommelig en wispelturig voor. Maar ik denk wél dat er, te midden van al die tegenstrijdige belangen, iets waardevols op het spel staat: het traditionele cultuurlandschap.
Natuurlijk zijn voedsel, werk, huizen, natuur, recreatie en energie allemaal uiterst noodzakelijke zaken. Veel noodzakelijker wellicht dan de troost die je kunt putten uit de schoonheid en rust van een traditioneel landschap. Maar toch, bij elk weiland dat ik volgebouwd zie worden, krimpt mijn hart een stukje verder in elkaar – zoals iemand een tijd geleden op X schreef. Ik weet niet meer wie dat was, en ik kon de tweet niet terugvinden. Die woorden geven het evenwel helemaal weer: het gevoel dat er iets verloren gaat terwijl je soms niet eens kunt benoemen wát dan precies.
Waarom zijn oude bomen en gebouwen zo indrukwekkend? Waarom is een oud cultuurlandschap –denk aan historische landgoederen, denk aan Zuid-Limburg of Noord-Groningen– voor veel mensen het toppunt van rust en schoonheid? Ik kom er niet goed uit, maar het heeft met geworteld zijn te maken, met de herinnering aan vorige generaties, met sporen van vroeger in het landschap dat we nog altijd voor onze ogen zien, met schoonheid en harmonie, met de rust van het vertrouwde. Nieuw aangelegde natuur heeft dat niet. Daar moet eerst tijd overheen gaan.
Daarom hoop ik dat gemeentes en provincies en de landelijke overheid het belang van het cultuurlandschap onverminderd zwaar zullen laten wegen, als ze plannen gaan maken op het gebied van de ruimtelijke ordening. Met al die schreeuwende, elkaar verdringende belangengroepen kun je zoiets niet zomaar aan de markt overlaten. Een weiland volbouwen met nieuwe huizen is vaak makkelijker en goedkoper dan bestaande wijken of panden renoveren en verbouwen. Maar hoe krapper de ruimte wordt, hoe meer we over dat laatste zullen moeten nadenken.
Nederlanders zijn opruimerig. Altijd bezig om dingen te veranderen, te verbeteren, efficiënter of veiliger te maken. Rotondes aanleggen, drempels maken en weer weghalen, reclameborden neerzetten, oude bomen door nieuwe vervangen, sloten graven en weer dichtgooien, noem maar op. Dat is best een gevaarlijke eigenschap, in dit verband, want landschappen hebben rust nodig om een bijzonder karakter te ontwikkelen. Niet alleen natuurgebieden en historische gebouwen hebben daarom bescherming nodig, ook landschappen.
Laten we behoedzaam zijn met de historische cultuurlandschappen. De akkers, de weilanden met koeien en schapen, de slootjes met knotwilgen, de boomgaarden, de houtwallen, de oude wegen en kades. Je kunt ze maar één keer kapotmaken, daarna zijn ze er niet meer.
De auteur is schrijver en journalist.