Opinie

Column (Enny de Bruijn): Al dat bouwen en groeien heeft een prijs

De groene ruimte krimpt. Overal worden huizen gebouwd en wegen aangelegd. Overal bewegen drukke mensen en maken auto’s lawaai. Hoe kunnen we de plekken beschermen waar we nog kunnen luisteren naar de stilte, en de eeuwigheid ervaren?

Enny de Bruijn
22 January 2021 16:21
Het terpkerkje in de Betuwse buurtschap Homoet. beeld VidiPhoto
Het terpkerkje in de Betuwse buurtschap Homoet. beeld VidiPhoto

Vorige week was ik in Limburg, ergens tussen Venlo en Roermond. Je kon er wandelen op paden waar geen auto’s kwamen, langs de versgeploegde akkers, door weilanden en langs de rivier.

Het was er stil. Er waren bijna geen mensen. Zelfs in de dorpjes kon je je eigen voetstappen horen. Af en toe kwam de zon door de grijze wolken heen, en dan lichtte het water op, aangeraakt door het aarzelende januarilicht.

Soms stond er een kruis langs het pad, soms een klein kapelletje. Ik weet wel wat onze gereformeerde voorvaderen in de eeuw van de beeldenstorm daarvan vonden, maar het voelde alsof ik in een gekerstend landschap liep. Alsof de eeuwigheid heel dichtbij was, alsof je de verre overkant bijna kon aanraken.

Dat gevoel, dat heb ik niet vaak in de dichter bevolkte gebieden van ons land. Ik ken veel mensen die in de Randstad wonen en het daar prima naar hun zin hebben. Rotterdam, Amsterdam, Gouda, Zoetermeer, Utrecht, Den Haag, Ridderkerk, Nieuwegein, Houten, noem maar op. Er zijn voorzieningen, er is werk, en er wonen zoveel mensen dat er altijd volop keus is in vrienden en kennissen.

Recreatiemogelijkheden zijn er ook, want wie in de Randstad woont, heeft het des te meer nodig om een rondje te kunnen wandelen, fietsen of hardlopen in de natuur. Denk aan de Reeuwijkse plassen, het Kralingse bos, Scheveningen of Amelisweerd. Allemaal prachtige landschappen, met water, bomen, groen en vogels.

Maar er is iets wat daar ontbreekt: het gevoel van volstrekte ruimte en stilte. Altijd is er wel ergens het geluid van auto’s in de verte, altijd zijn er flatgebouwen aan de horizon, en altijd zijn er een heleboel andere wandelaars, fietsers en hardlopers.

En de Randstad rukt op. Naar Veenendaal, Ede en Barneveld, naar Breda en Harderwijk, naar Gorinchem en Culemborg. Niet alleen staan nu, in deze coronatijd, de parkeerplaatsen in de Gelderse bossen vol auto’s van recreanten die even de stad ontvluchten, er is ook sprake van een veel definitievere ontwikkeling. Het ene na het andere weiland maakt plaats voor woonwijken. Trouwens, geen misverstand: dat is ook nodig. Er zijn te veel mensen die te lang op een huis moeten wachten – we hebben dus geen keus, er móét wel gebouwd worden.

Maar al dat bouwen en al dat groeien heeft een prijs. Dat besef ik als ik in Limburg loop en aan het oude Keltische idee van de ”dunne plaatsen” denk. ”Thin places”, dat zijn plekken waar aarde en hemel elkaar lijken te raken, waar de sluier tussen deze wereld en de eeuwigheid dunner lijkt. Waar een huivering je doortrekt, waar je ziel wordt aangeraakt en je herinnerd wordt aan Gods waarheid en schoonheid en goedheid.

Veel mensen hebben die ervaring bij schitterende uitzichten in de bergen, of bij ander overweldigend natuurschoon. Anderen ervaren het vooral bij oude landschappen waarop de tijd geen vat lijkt te hebben, landschappen die herinneren aan een ver verleden. Eeuwenoude bomen rondom een kasteel. Een middeleeuws kerkje aan de rivier. Een vervallen klooster in de besneeuwde heuvels. Een gevoel van eeuwigheid is nu eenmaal het makkelijkst te ervaren op plaatsen die níét constant veranderen en vernieuwen.

Je kunt zeggen dat zulke mystiek aandoende gevoelens weinig met de kern van het christendom te maken hebben, en dat is ook zo. Wellicht gaat het voor de meeste mensen ook eerder om subjectieve ”thin moments” (ogenblikken, bijvoorbeeld bij zonsopgang of zonsondergang) dan om aanwijsbare ”thin places”. Hoe dan ook: om God te dienen zijn er geen bijzondere plaatsen nodig. Het zegt genoeg dat het christendom van de eerste eeuwen juist bloeide in de grote steden.

Maar toch. De Nederlandse Geloofsbelijdenis opent niet voor niets met dat mooie artikel waarin sprake is van twee boeken waardoor we God leren kennen. Het duidelijkste en betrouwbaarste van die twee is de Bijbel, maar daarnaast is er ook het boek der natuur. Door de schoonheid van Gods schepping kunnen mensen iets proeven van „de onzienlijke dingen Gods” en een vermoeden krijgen van „Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid”. En dat raakt toch aan het eeuwigheidsgevoel dat hier in het geding is.

Door al het lawaai dat we maken, en door al onze bouw- en moderniseringsdrang, dreigen de ‘dunne plaatsen’ en ‘dunne momenten’ zeldzamer te worden of zelfs te verdwijnen. Dat is misschien geen grote ramp, ons leven hangt er niet vanaf. Toch is het iets wat me droevig stemt, soms. Er gaat iets verloren waarvan we wellicht niet beseffen hoe kostbaar het is. Als we niet oppassen, zijn er straks overal wegen, huizen en mensen. Steden die aan elkaar vastgroeien, windmolenparken, weilanden vol zonnepanelen. Met daartussen wat zelfgemaakte natuur vol recreanten – voor de échte natuur stap je het vliegtuig in.

Mensen moeten ergens wonen. Duurzame energie moet ergens vandaan komen. Dat besef ik. Niettemin lijkt het me niet onverschillig hoe je de beschikbare ruimte indeelt. Afgelopen voorjaar riepen de verenigde Nederlandse projectontwikkelaars heel hard dat er veel meer weilanden volgebouwd moeten worden. Maar onlangs publiceerden vooraanstaande architecten een manifest waarin ze ervoor pleitten om al die huizen vooral bínnen de bestaande steden te bouwen, en de groene ruimte te sparen. De hoogte in dus. Of efficiënter bouwen. Of gebruikmaken van leegstaande bedrijfspanden. Of zoiets.

Ik hoop maar dat Nederlandse beleidsmakers naar die laatste stem luisteren. En dat ze intussen serieus nadenken over grenzen aan de groei.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Spotlight

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer