Kerk & religieGouden jubileum
Prof. Baars: De prediking van het Evangelie vormt het hart van de kerk

In de vijftig jaar dat hij predikant is, heeft prof. dr. A. Baars heel wat afgepreekt. En veel gedoceerd over predikkunde. Het mooiste in al die jaren? „Als de drie-enige God centraal stond.” En ook: „Als er respons kwam op de prediking.”

Prof. Baars en zijn echtgenote in de tuin van hun huis in Woudenberg. beeld RD,  Anton Dommerholt
Prof. Baars en zijn echtgenote in de tuin van hun huis in Woudenberg. beeld RD,  Anton Dommerholt

Op de dag van het interview heeft hij alleen de middag beschikbaar. ‘s Morgens leidde prof. Baars een preekkring, die bezocht wordt door diverse voorgangers uit zijn kerkverband, de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). „Altijd weer mooi om te doen en mee te maken. We bespraken vanmorgen een preek van ds. K. Visser, uit Driebergen, over Romeinen 5:1: „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus.” Echt een kerntekst in de Bijbel. En het was een mooie bespreking.”

De preekkring bestaat al heel wat jaren, vertelt prof. Baars. „De negen of tien man die hem bezoeken, komen uit het meer behoudende deel van onze kerken. Maar er is ook variatie, onder meer in leeftijd. Ds. A.A. Egas uit Damwoude bijvoorbeeld is al vijfentwintig jaar predikant, ds. A. Veuger uit Ulrum en ds. J. van Limbeek uit Oud-Vossemeer nog maar een paar jaar. Op deze kring proberen we elkaar wat op te scherpen. En zo zet ik mijn Apeldoornse werk, op een bepaalde manier, nog een beetje voort.”

Preken en nadenken over de prediking, het zijn beslist kernactiviteiten in het leven van prof. Baars, die vrijdag vijftig jaar in het ambt staat. Na ruim twintig jaar gemeentepredikant te zijn geweest, werd hij in 1996 benoemd aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) als hoofddocent diaconiologische vakken. In 2005 volgde zijn benoeming tot hoogleraar gereformeerde praktische theologie. „Homiletiek (predikkunde, AdJ) was bepaald niet het enige vak waarin ik les moest geven, maar wel een heel belangrijk onderdeel van mijn leer- en onderzoeksopdracht. Ik heb dat altijd met vreugde gedaan.”

Wat vond u er mooi aan?

„Voor mij was heel belangrijk hoe je in de prediking geestelijk leiding kunt geven aan de gemeente. Welke geestelijke lessen zitten in een tekst of perikoop? Daarover hadden we het vanmorgen op de preekkring ook weer. Terecht zei ds. Visser: „Wie gelooft, ís gerechtvaardigd.” Dat is voluit reformatorisch. Maar hoe weet je dat nu als zondig mens? Hoe kom je aan zekerheid? Ook dat moet in een preek aan de orde komen. En ook daarover hebben we vanmorgen indringend en van hart tot hart met elkaar gesproken.”

De prediking van het Evangelie vormt het hart van de kerk, zegt prof. Baars. „Daarom ben ik dankbaar dat ik aan de TUA enkele decennia lang studenten op dit punt iets kon aanreiken.”

Wat reikte u ze aan?

„Enerzijds dat in een preek altijd het werk van de drieënige God centraal moet staan. Een preek behoort theocentrisch en christocentrisch te zijn. Anderzijds moet een prediker oog hebben voor de vragen, de twijfels, de aanvechtingen of het getob van zijn hoorders. Noem het Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Het gaat om kennis van de Heere Jezus, jazeker. Maar hoe kom je nu bij Hem?

Voor sommige studenten waren zulke gedachten nieuwer en ongewoner dan voor andere. Er waren er bij die uit de Gereformeerde Gemeenten kwamen. Verschillenden van hen zijn bij ons predikant geworden.  Ik zei altijd tegen hen: „Jongens, houd nu toch het goede dat je uit de opvoeding en uit je kerk hebt meegekregen vast.” Want bij sommigen zag je dat ze op zeker moment, om voor mij onverklaarbare redenen, oude verworvenheden overboord zetten. Tot hun eigen schade.

„Tegen studenten die uit de GerGem kwamen zei ik altijd: Houd toch het goede dat je uit jouw kerk meekreeg vast” - Prof. dr. A. Baars, emeritus hoogleraar TUA

Anderen kwamen uit de voormalige Nederlands Gereformeerde Kerken. Ook die probeerde ik vanuit mijn eigen achtergrond dingen mee te geven. Een mooi moment vond ik dat toen een heel degelijke christelijk gereformeerde student een keer een proefpreek hield, een Nederlands gereformeerde jongen zei: „Ik vond jouw preek eigenlijk helemaal niet zo bevindelijk.” En daar zat best iets in.”

U hebt de laatste jaren veel tijd besteed aan het, soms samen met uw dochter Thera, vertalen van boeken van puriteinen, die u ook van inleidingen voorzag. Zijn deze theologen voor u voorbeelden van hoe je Schriftuurlijk-bevindelijk kunt en moet preken?

„Zeker. Toen ik begin jaren negentig in Middelharnis stond, behandelde ik op op een leeskring de Christenreis van John Bunyan. Ik beval de deelnemers toen het lezen van Bunyans boek ”Komst en welkomst tot Jezus Christus” aan als nadere toelichting. Enige tijd later kwam er een jonge vrouw naar me toe die zei: „Dominee, u prijst dit boek wel zo aan, maar ik snap er niets van.” Eerst dacht ik: nou ja! Zó moeilijk is dat toch niet? Je doceert zelf Nederlands. Maar toen ik zelf de vertaling raadpleegde –ik kende het boek alleen in het Engels–, merkte ik: ze heeft gelijk, dit is veel te ouderwetse, vaak onbegrijpelijke taal. Toen ben ik dit boek zelf uit het Engels gaan vertalen; elke ochtend een uur. Het kreeg toen de titel Komen tot Jezus Christus.

Daarna ben ik ook andere werken van Engelse theologen gaan vertalen in hedendaags Nederlands, deels uitgegeven in de serie Puriteinse Klassieken. Dat is voor mezelf tot zegen geweest. En ik weet ook voor anderen.”

Kan een boek als de Christenreis, ook al is het goed vertaald, mensen ook verwarren?

„Dat kan. Als je namelijk je eigen geestelijk leven er té veel aan gaat afmeten, en je jezelf voortdurend gaat afvragen: waar ben ik eigenlijk op die weg? En heb ik dit of dat punt wel meegemaakt? Als je er te schematisch mee omgaat. Zo heeft Bunyan zijn boek nooit bedoeld.

Het is daarom verstandig om naast de Christenreis ook Komen tot Jezus Christus te lezen. En liefst ook de Christinnereis en de Heilige Oorlog. Op die manier krijg je een evenwichtiger beeld van het geloofsleven van een christen en van hoe Bunyan dat zag.”

Vanaf 1996 had u geen eigen gemeente meer. Miste u dat?

„Ja. Ik ben natuurlijk wel blijven preken, maar miste in die jaren het directe en veelvuldige contact met gemeenteleden. En daardoor ook een stuk respons op de prediking.”

Die kreeg u als gemeentepredikant wel?

„Gelukkig wel.  Laat ik één voorbeeld noemen, uit de tijd dat ik, in de jaren tachtig, in Dundas in Canada stond. Dat was een echte immigrantengemeente, ontstaan in de jaren vijftig. Het was een vergaarbak van mensen van allerlei kerkelijke achtergronden: van behoudende gereformeerd synodalen tot mensen die in de oud gereformeerde gemeente van Doetinchem onder ds. Wiltink waren opgegroeid. Er was in die gemeente veel geestelijk leven. In de kerkenraad hebben we onvergetelijke gesprekken gehad, ook rond de viering van het Heilig Avondmaal.

Ik herinner me een voorbereidingsdienst waarin ik sprak over Jesaja 55. „O alle gij dorstigen, komt tot de wateren…”. Maar het preken lukte voor mijn gevoel totaal niet. Ik bleef maar hangen in de zin die later komt: „Waarom weegt gij geld uit voor hetgeen geen brood is?” Terwijl ik me zo had voorgenomen vooral de nodiging tot de wateren te benadrukken, omdat ik wist hoeveel mensen worstelden met de vraag of ze wel aan mochten gaan.

Later bleek dat de Heere deze preek gebruikt heeft voor de zoon van een ouderling, die erg tegendraads was, drugs gebruikte en op het punt stond uit huis geplaatst te worden. Die jongen kwam na de preek thuis en het eerste wat hij tegen zijn ouders zei was: „That’s me.” Juist de woorden: „Waarom weegt gij geld uit?” waren bij hem naar binnen geslagen. Daarin zag ik het soevereine werk van Woord en Geest. Zijn vader stond die maandag bij me voor de deur en zei, vol opluchting en vreugde: Mijn zoon hoeft niet weg!”

„Voor mijn gevoel lukte de preek helemaal niet, maar de Heere gebruikte hem om een erg tegendraadse jongen te bekeren ” - Prof. dr. A. Baars, emeritus hoogleraar TUA

Nog even terug naar uw hoogleraarschap; kijkt u er tevreden op terug?

„Ik heb het werk met vreugde gedaan en het heeft me veel voldoening gegeven. Zeker ook het lesgeven. Wel heb ik op mijn vakgebieden, door een opeenstapeling van werkzaamheden en verantwoordelijkheden, uiteindelijk –vind ik– te weinig kunnen publiceren. De eerste tien jaar was ik druk met mijn proefschrift, waarbij ook meespeelde dat er toen minder docenten waren, zodat je van veel markten thuis moest zijn. Zo werd ik in 1996 benoemd als docent homiletiek, terwijl ik op dat moment van dat vakgebied nauwelijks iets wist.”

Mensen die u kennen, zeggen: „Baars is erg perfectionistisch…”

„Die karaktertrek breekt me nogal eens op.”

Op dat moment mengt mevrouw Baars zich even in het gesprek: „En hij kan geen nee zeggen, hè? Hij heeft altijd alles gegeven voor zijn werk en voor de studenten.”

„Het grondig beschrijven van de geschiedenis van de homiletiek is een enorme klus; ik zit dus voorlopig nog niet zonder werk” - Prof. dr. A. Baars, emeritus hoogleraar TUA

U nam in 2014 afscheid van de TUA, maar bent nog altijd actief op uw vakgebied.

„Van het Handboek homiletiek van Reinier van Kooten en Jan Hoek schrijf ik –zo is de bedoeling– het derde deel: de geschiedenis van de homiletiek. Hoe er in de loop der eeuwen over prediken en predikkunde is gedacht én hoe men die theorie in de praktijk heeft gebracht. Dat is een enorme klus. Met name aan het beschrijven van de verbinding tussen theorie en praktijk heeft bij mijn weten nog nooit iemand zich gewaagd. Daar is veel nieuw onderzoek voor nodig. Dus voorlopig zit ik nog niet zonder werk.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer