Cultuur & boekenBoekrecensie
Archeologie vergroot stukje bij beetje kennis van het verleden

De oudheid is een leverancier van trivialiteiten, verzucht historicus Jona Lendering in zijn pamfletachtige boek ”Oudheidkunde is een wetenschap”. De Britse wetenschapper Michael Scott laat aan de hand van acht beroemde archeologische vindplaatsen zien dat het grijze verleden méér te bieden heeft.

Een medewerker van Raap doet onderzoek op het terrein van het heiligdom in Herwen Hemeling. beeld Raap
Een medewerker van Raap doet onderzoek op het terrein van het heiligdom in Herwen Hemeling. beeld Raap

Zoals de titel al aangeeft betoogt Lendering in zijn boek dat oudheidkunde een wetenschap is, net zo goed als bijvoorbeeld sterrenkunde. „Te vaak komt de Oudheid in het nieuws met trivialiteiten”, schrijft hij in de inleiding. „Menigeen heeft inmiddels geconcludeerd dat oudheidkundigen niets méér te bieden hebben. Ze lijken geen methode te hebben, ze lopen vaak achter andermans actualiteit aan („in de Oudheid hadden ze ook epidemieën”…) en lijken zelf niets inhoudelijks te bieden. Iemand moet vertellen dat oudheidkunde geen trivialiteitenleverancier is maar een wetenschap.” En dat deed hij dus.

De archeologie heeft in de afgelopen paar eeuwen een flinke ontwikkeling doorgemaakt, legt Lendering uit. Met behulp van geavanceerde technieken wordt het volgens hem steeds beter mogelijk om materiaal dat uit de oudheid is overgeleverd te bestuderen, te dateren en te interpreteren. Dankzij isotopen- en DNA-onderzoek kon bijvoorbeeld worden vastgesteld dat mensen in de antieke wereld opvallend mobiel waren. Ze reisden heel wat af. Dat betekent dat ook verhalen en ideeën zich sneller en wijder verspreidden dan eerder werd aangenomen. Deze ”DNA-revolutie” veranderde onze kijk op het verleden dus aanzienlijk.

Steen van Rosetta

Tot zo ver de theorie. De Britse hoogleraar oude geschiedenis aan de universiteit van Warwick Michael Scott beschrijft in ”De X op de kaart” aan de hand van acht praktijkvoorbeelden hoe de archeologie zich in de afgelopen twee eeuwen heeft ontwikkeld als wetenschap. Hij behandelt opmerkelijke opgravingen die in verschillende tijden op verschillende plekken in de wereld zijn gedaan. Van de ontdekking van de Steen van Rosetta in 1799 tot de opgraving van talloze mysterieuze scherven op het Griekse eiland Keros in 1987. Met daartussendoor onder meer aandacht voor de (her)ontdekking van het koninklijke Incalandgoed Machu Picchu in Peru, de vondst van het terracottaleger in China en de berging van een vrachtschip uit de oudheid in de Middellandse Zee.

Scott laat bij elke opgraving zien hoe archeologen –vaak gedreven pioniers– tot hun ontdekkingen kwamen, tegen welke problemen ze aanliepen en wat de vondsten betekenen voor ons begrip van het verleden. Want na de opgraving begint het eigenlijke werk pas. „Het kost tijd om de waarheid te begrijpen”, zegt Scott de Britse archeoloog Colin Renfrew na. En soms zijn archeologische ontdekkingen zelfs verraderlijk, stelt hij. Als voorbeeld noemt hij de schedel van de zogenaamde notenkrakersmens die in de Olduvaikloof in Tanzania werd gevonden. Het is niet goed vast te stellen „uit welke fase van de menselijke ontwikkeling” deze stamt. „We hebben de vondst, maar we weten niet met zekerheid wat het is.” Voorzichtig zijn met al te stevige conclusies dus.

Wat alle verhalen die Scott vertelt gemeen hebben is dat ze het verleden voor ons dichterbij halen door het „werkelijker en menselijker” te maken. Tegelijkertijd brengen ze onze bestaande kennis aan het wankelen en dwingen ze ons opnieuw na te denken over wat we dachten te weten. En dat is de motor van elke wetenschap. „Het verleden doet een beroep op ons om nieuwe technieken en onderzoeksmethoden te ontwikkelen om zijn geheimen te ontsluiten”, schrijft Scott. En om steeds weer nieuwe vragen te stellen, voegt Lendering hieraan toe.

IJsgraven

Een van de archeologische vondsten die Scott behandelt gaat over de ”Prinses van Altaj”. Het verhaal illustreert heel mooi de moeilijkheden en dilemma’s waarmee een archeoloog te maken kan krijgen.

In de Russische republiek Altaj, die tussen Kazachstan en Mongolië ligt, werden in 1924 graven ontdekt van nomadische herders uit het eerste millennium voor Christus. Het bijzondere was dat de graftombes al kort na de bouw waren veranderd in massieve ijsblokken, waardoor de inhoud goeddeels bewaard bleef.

Een medewerker van Naturalis zoekt naar botten en fossiele resten op een opgravingssite bij Newcastle, Wyoming (VS). beeld ANP, Marten van Dijl

In een van deze graven werd in 1993 op het Oekokplateau de mummie van een vrouw gevonden, die door de lokale gemeenschap algauw als de ”Prinses van Altaj” werd geïdentificeerd. Op haar schouder had ze een helderblauwe tatoeage van een griffioen.

Het fenomeen van de ijsgraven houdt verband met de specifieke weersomstandigheden in het oostelijke Altajgebergte. Op 1600 meter hoogte is het er ’s winters ijzig koud. Begrafenissen hadden daarom altijd plaats in de zomermaanden, als de temperatuur enigszins boven nul kwam. Regen- en smeltwater kon daardoor echter ook gemakkelijk de nieuw aangelegde ondergrondse grafkamers binnendringen. Dat water bevroor in de daaropvolgende winter en zou daarna ook niet meer ontdooien, omdat de vele stenen die op het graf waren geplaatst de warmte van de zomerzon tegenhielden. Eeuwenlang zijn nomadengraven op deze manier als een tijdcapsule geconserveerd gebleven.

Kwade geesten

Scott plaatst bij de opgraving van de ‘prinses’ een aantal kanttekeningen.

In de eerste plaats stelt hij de vraag welk recht archeologen hebben om het graf van een overledene (al leefde zij duizenden jaren geleden) te schenden en haar lichaam tentoon te stellen. Veel inwoners van Altaj maakten bezwaar tegen de verstoring van de laatste rustplaats van hun prinses. Ze geloofden dat de overledene de kwade geesten uit de onderwereld weerde. De woede was zo groot dat het parlement van Altaj een verbod uitvaardigde op alle verdere opgravingen op het Oekokplateau. Op 20 september 2012 keerde het lichaam van de vrouw terug naar Altaj. Het werd ondergebracht in het Nationaal Museum in Gorno-Altajsk, de hoofdstad van de republiek. Uit respect voor de sjamanen van Altaj is haar lichaam alleen bij volle maan te zien – al hadden die liever gezien dat ze opnieuw werd begraven.

De vraag aan wie archeologische vondsten toebehoren geldt in het algemeen trouwens ook voor allerlei voorwerpen die zijn opgegraven. Het British Museum in Londen bijvoorbeeld zit boordevol Egyptische en Griekse objecten die ooit uit het land van herkomst zijn weggehaald. Aan de Steen van Rosetta, die de sleutel bood voor het ontcijferen van het hiërogliefenschrift, wijdt Scott een apart hoofdstuk.

De Steen van Rosetta bevindt zich in het British Museum in Londen. beeld Wikipedia, Hans Hillewaert

Verder wordt uit het verhaal van de opgraving in Altaj duidelijk dat allerlei geopolitieke krachten archeologische vindplaatsen kunnen bedreigen. In het geval van de prinses gaat het om de mogelijke aanleg van een gaspijplijn vanuit het noordwesten van Siberië via het Oekokplateau in Altaj naar China.

Een nog grotere bedreiging voor de ijsgraven vormt de klimaatverandering. De geleidelijke opwarming van de aarde verstoort het delicate evenwicht dat er meer dan 2000  jaar voor zorgde dat de graftombes op het Oekokplateau bevroren bleven.  Het verbod op opgravingen (bedoeld om de geheiligde grond te beschermen) draagt er misschien wel toe bij dat er van de resten van het verleden, die hier zo lang veilig bewaard zijn gebleven, niets overblijft, vreest Scott.

Hennepdampen

Boeiend is om te lezen hoe met moderne technieken veel informatie uit een opgraving valt te halen. Met een MRI-scan kon worden vastgesteld dat de ”Prinses van Altaj” aan de gevolgen van borstkanker is overleden. Haar haar en nagels werden onderzocht met een speciale techniek (synchrotone röntgenfluorescentiespectroscoptie) waarmee minieme hoeveelheden stoffen kunnen worden onderscheiden: een enkele atoom is al voldoende. Uit dat onderzoek bleek dat de vrouw regelmatig hennepdampen inademde, vermoedelijk om de pijn die haar ziekte veroorzaakte te verzachten. De hennep werd echter in een bronzen houder verbrand, zodat de prinses ook koperdampen inademde en zichzelf langzaam vergiftigde.

Al deze informatie kon worden gebruikt om meer te weten te komen over wie deze vrouw is geweest en wat voor positie ze binnen de gemeenschap had. Waarschijnlijk gaat het niet om de legendarische Ochi-Bala, een vrouw die in heldendichten en legenden van Altaj werd bezongen en die haar land en volk verdedigde tegen het kwaad dat wilde binnendringen. De Russische onderzoeker Natalia Polosmak, die het graf van de prinses blootlegde, denkt eerder dat de vrouw binnen lokale de gemeenschap, juist vanwege haar ziekte, een soort sjamaan moet zijn geweest.

Nooit afgerond

Het boek van Scott maakt duidelijk dat archeologie een vaak spannende tak van wetenschap is. Niet alleen vanwege de vondsten als zodanig, maar vooral om de waarde en betekenis ervan. Het gesprek hierover blijft doorgaan en brengt telkens weer tot nieuwe inzichten. Wat een ontdekking ons over het verleden kan vertellen is nooit een afgerond verhaal, aldus Scott.

Blijft de vraag naar het nut van al dat graven in het verleden. Lendering vindt dat je deze vraag evengoed aan de sterrenkunde kunt stellen, die evenmin concreet nut heeft. Kennis van ontwikkelingen op deze terreinen helpt mensen bij het vinden van hun plaats in een groter geheel, geeft hij aan. Het verleden bepaalt immers voor een belangrijk deel wie we zijn. Of, in de woorden, van Scott: „Het verleden creëert het storyboard waarop we onze levens uitbeelden en we raken op drift als we zonder verdergaan.”

Overblijfselen uit de Incatijd in Peru: de Machu Picchu. beeld Wikimedia, Pedro Szekely

Het is in elk geval uitermate boeiend om te lezen hoe we stukje bij beetje beter zicht krijgen op culturen en volken die er in een grijs verleden op aarde waren en die niet zelden hoogontwikkeld waren. Tegelijk wordt pijnlijk duidelijk hoe diezelfde culturen gevangenzaten in de duisternis van het heidendom. De relativerende opmerking van Ledering dat vergelijking van toen en nu doet beseffen dat onze opvattingen tijd- en plaatsgebonden zijn, verdient daarom vanuit christelijk perspectief enige nuance.

Scott beseft heel goed dat we het verleden nooit helemaal zullen doorgronden, we nooit het volledige verhaal zullen kennen van wat we in onze handen houden. En dat is volgens hem niet erg: het verleden moet iets van zijn mysterie behouden. „Het mysterie is wat ons nu juist zo aantrekt.”

Daar zit wat in. Want zo lang er vragen blijven, zullen mensen blijven zoeken naar antwoorden. Ook archeologen.

De X op de kaart, Michael Scott; uitg. Omniboek; 335 blz.; € 24,99;
Oudheidkunde is een wetenschap, Jona Lendering; uitg. Omniboek; 238 blz.; € 20,99

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer