Leren botten bestuderen: achter de schermen bij de hbo-opleiding archeologie
„Heeft iedereen zijn schedel en gebit bij de hand?” vraagt de docent. Welkom bij de les funeraire archeologie, waar toekomstige archeologen leren om met behulp van gebit- en botresten leeftijdsbepaling te doen. Vooral aan tanden blijkt heel wat af te lezen.
Op een doordeweekse middag in 4 vwo zat ik bij het vak Duits zenuwachtig op mijn stoel te schuiven. Het was bijna tijd voor mijn presentatie en ik maakte me ineens zorgen of mijn onderwerp wel ”cool” genoeg was. Tien minuten later stamelde ik mijn weg door een verhaal vol feitjes over mummies, opgravingen en onverwachte grafvondsten. Onderwerp: het oude Egypte. Tot mijn verbazing zaten mijn klasgenoten aandachtig te luisteren. „Leuk onderwerp, hoe kwam je daarop?” fluisterde iemand me na afloop toe terwijl ik zat uit te puffen van de zenuwen.
Tsja, hoe kwam ik daarop? Ik was als kind al gefascineerd door de geschiedenisverhalen die mijn vader –schoolmeester– vertelde tijdens museumbezoeken. Toen ik bij de bieb een boek leende over archeologie was het hek van de dam. Ik kreeg voor mijn verjaardag boeken over opgravingen, zocht van alles op over Toetanchamon, bekeek foto’s van de ruïnes van Pompeï en heb zelfs nog geprobeerd hiërogliefen te leren, zodat ik oude kleitabletten zelf kon ontcijferen.
Toch ben ik nooit archeoloog geworden. De studie was een optie, maar ik vond de opleiding journalistiek net wat aansprekender (en praktischer). Neemt niet weg dat ik nog steeds graag boeken lees over de oudheid en elke gelegenheid aangrijp om voor het RD naar een opgraving te gaan. „Als het over potscherven gaat, moet je Aline erop afsturen”, aldus een oneerbiedige uitspraak van een collega.
Dorestad
Een college bijwonen van de hbo-opleiding archeologie is dan ook een absolute droom, en daar is geen woord van overdreven. Op een van de laatste collegedagen van het jaar sluit ik aan bij een groep tweedejaarsstudenten die aan Hogeschool Saxion in Deventer het keuzevak funeraire archeologie volgen. Funerair staat voor alles wat te maken heeft met uitingen rondom de dood, dus rituelen rond rouw, begraafplaatsen en grafmonumenten. Vandaag gaat de les over de leeftijdsbepaling van menselijke skeletresten aan de hand van gebitten en botresten.
Op de tafels liggen allerlei botten uitgestald op een bedje van stof. Het zijn overblijfselen die in de jaren zestig bij Wijk van Duurstede zijn opgegraven, waar in de middeleeuwen de bekende handelsplaats Dorestad lag. Mijn buurvrouw neemt voorzichtig een gebit in haar handen en bestudeert wat gaatjes in de tanden van dichtbij. „Ik weet niet zo goed of die er al in zaten, of dat dit schade van de opgraving is.” Ze krabbelt iets in haar notitieboek. „Ik denk dat het gebit van een volwassen man is, want zijn kiezen zijn al helemaal ontwikkeld.”
Docent Raphaël Panhuijsen, historicus met als specialisatie de middeleeuwen, start de powerpointpresentatie. Hij legt uit wat de bedoeling is. „Jullie hebben allemaal analyseformulieren gekregen voor het gebit en de schedel die voor jullie liggen. Die gaan we straks invullen, maar eerst wat informatie langs.”
Kiezen
Tanden blijken voor een archeoloog een schat aan informatie te bevatten. Zo kun je er iemands leeftijd en geslacht mee bepalen. En tanden zeggen vooral iets over het voedsel dat iemand at, en daarmee iets over diens herkomst. Panhuijsen laat een plaatje zien van het gebit van een belangrijke Maya-heerser. Hij heeft jadesteentjes in zijn tanden; een versiering die iets zegt over zijn herkomst. Op het volgende plaatje zijn driehoekige tanden te zien. „In Midden-Amerika en Afrika was het gangbaar om tanden te vijlen.”
Wie aan leeftijdsbepaling wil doen, heeft vooral veel aan de kiezen. Als kinderen leren lezen, beginnen hun volwassen snijtanden door te komen. Dan zijn ze ongeveer zeven jaar en breekt ook de eerste blijvende kies door. Elke zes jaar komt er vervolgens een kies bij. Het blijvende gebit is pas compleet na doorbraak van de verstandskiezen, meestal verschijnen die tussen de 18 en 24 jaar. Een gebit dat nog niet alle kiezen bevat, is dus zeer waarschijnlijk van een kind. Al waarschuwt Panhuijsen meteen: „Er kunnen altijd afwijkingen in aanleg zijn, bijvoorbeeld het ontbreken of niet doorkomen van tanden.”
De nummering van tanden gaat volgens een vast protocol, wat het gemakkelijker maakt om ze te onderzoeken. Op het gebitsanalyseformulier van de studenten is een compleet volwassen gebit getekend. In de hokjes onder de tanden kunnen ze aangeven of de tand er al zit, of er gaatjes in zitten, abcessen of ”enamel hypoplasia”, een aandoening van het tandglazuur die je ziet aan strepen of vlekjes op het gebit.
Archeologen vinden bij de ene historische populatie veel gaatjes in gebitten, en bij de andere helemaal niet. „Hoe kan dat?” vraagt Panhuijsen aan de studenten. „Het eten”, zegt iemand. „Precies. Iemand die veel suikers at, makkelijk fermenterende koolhydraten die lekker een beetje kleverig worden, ontwikkelt veel sneller gaatjes. En bij een populatie die in de woestijn leefde, zie je vaak ook veel slijtage. Het zand en het voedsel hebben een enorm effect op hun gebit.”
Behalve met behulp van een gebit is het ook mogelijk om leeftijd te bepalen aan de hand van de sluiting van schedelnaden. De docent loopt de verschillende fasen van de ontwikkeling van de schedelnaad door. Een schedel groeit in het eerste levensjaar het snelst, maar de groei gaat door tot ongeveer 21 jaar. „Kijk, je ziet hier een duidelijke naad, dit is alleen nog een stippellijn en hier is de lijn niet meer te vinden.”
Puzzelen
Na de uitleg worden de studenten aan het werk gezet. „Als je geen complete schedel hebt, kijk dan even bij je buren”, zegt Panhuijsen. „Dat is het nadeel van archeologisch materiaal, lang niet alles is compleet.”
Voor in het lokaal zijn studenten Jorrit Elzinga en Rick de Hoogh samen schedelfragmenten aan het bestuderen. Ik sluit me bij hen aan. Ze hebben alleen stukjes gekregen, dus het is een kwestie van puzzelen om de status van de schedelnaad te kunnen bekijken. Erg makkelijk is dat niet. De docent komt even langs om poolshoogte te nemen en puzzelt meteen mee. „Deze overblijfselen zijn al zestig jaar boven de grond en heel lang niet onderzocht. Ze komen van een opgraving die vanwege de bouw van nieuwe wijken snel moest gebeuren en waar de bezetting heel klein was. Toch zijn we blij met het resultaat, want de archeologen hebben 800 grote putten van 30 bij 60 meter opgegraven. De opgraving heeft een schat aan informatie opgeleverd, maar in onze tijd zou het nauwkeuriger gebeuren.”
Terwijl Jorrit en Rick verder zoeken, bestudeer ik de kaart van de opgraving, waarop alle vondsten in beeld zijn gebracht, met vondstnummers erbij. „Kijk, hier lag die van ons”, wijst Jorrit.
Het blijft bijzonder dat hier menselijke resten liggen van iemand die –waarschijnlijk– in de middeleeuwen leefde en toen gewoon een mens van vlees en bloed was. Iets wat Jorrit en Rick ook beseffen, gezien het respect waarmee ze de schedel bestuderen. Het valt me sowieso op hoe geïnteresseerd de studenten zijn. Archeologen houden van hun vak, dat is duidelijk.
Of er aan mij een archeoloog verloren is gegaan, blijft de vraag. Ik heb alvast niet veel geduld voor het onderzoekswerk. Laat mij maar schrijven, dan lees ik later wel belangstellend welke vondsten archeologen hebben gedaan.