Gereformeerde theologen keurden slavernij volstrekt af
Slavernij is volstrekt geen gereformeerd leerstuk, maar een compromis met het geld, waartegen Bijbelse principes het moesten afleggen. Calvijn was radicaal tegen.
Ben Ipenburg stelt in zijn dissertatie dat de slavernij in de tijd van de Republiek mede door de gereformeerde theologie werd gelegitimeerd ( RD 30-5 ). Hij stelt dat die bijdroeg aan een „gewelddadige samenleving” en aan „genadeloze bestrijding” van „de Ander”. Deze scherpe veroordeling lijkt echter meer gebaseerd op een postmoderne afwijzing van een orthodox-christelijke theologie dan op een inhoudelijke bronnenstudie.
Principieel veroordeeld
Op basis van theologische bronnen is veel beter vol te houden dat de slavernij een uiterst ongereformeerde instelling is. Juist bij Calvijn, de vader van de gereformeerde theologie, treffen we een radicale veroordeling van de slavernij aan. In zijn commentaar op Genesis 12:5, waar voor het eerst in de Bijbel over slavernij wordt gesproken, keurt hij deze in krachtige bewoordingen af. Hij schrijft: „[Het] blijkt dat kort na de zondvloed door de boosheid der mensen de vrijheid, die van nature aan allen eigen was, voor een groot deel onder het menselijk geslacht te loor is gegaan. (…) Dit is zeker, dat de orde der natuur vreselijk geweld is aangedaan; omdat toch de mensen geschapen waren om onderling gemeenschap te onderhouden. Hoewel het nuttig is, dat de een boven de ander staat, toch moet als onder broeders de gelijkheid worden bewaard.”
In zijn spoor hebben gereformeerde theologen de slavernij daarom principieel veroordeeld. Toen dan ook in 1596 in Middelburg een buitgemaakt Portugees slavenschip arriveerde, bepaalden de gereformeerde burgemeesters dat de slaven moesten worden vrijgelaten, hoewel de kapitein hen had willen verkopen. Nog in 1629 vroeg de classis Walcheren aan de gereformeerde kerkenraad in Batavia of het voor een christen niet onstichtelijk en ongeoorloofd was om slaven te hebben (in Oost-Indië had men ook slaven, maar dan Aziatische).
Romeinse recht
Het is echter te vrezen dat men in Batavia aan deze vraag geen boodschap had. Naast de principiële gereformeerde lijn klonk namelijk ook een andere stem. De eminente jurist en rekkelijke arminiaan Hugo de Groot betoogde dat slavernij niet tegen de menselijke natuur inging, maar een natuurlijke en aanvaardbare toestand was. Voor deze gedachtegang beriep hij zich op het klassieke Romeinse recht, waarin slavernij werd geaccepteerd als een normale maatschappelijke status. Slavernij was een wettige en acceptabele contractsvorm, zo betoogde hij in dat spoor.
„De arminiaan Hugo de Groot betoogde dat slavernij niet tegen de menselijke natuur inging”
De invloedrijke Hugo de Groot wist velen van zijn standpunt te overtuigen. Zelfs iemand als de gereformeerde Zeeuwse dominee en nadere reformator Godefridus Udemans neemt in zijn bespreking van de zeevaart in ”Het Geestelijk Roer” de argumentatie van Hugo de Groot over, terwijl hij kritiek uitoefent op veel andere kwalijke en zondige praktijken van zeelieden.
Ernstige zonde
Uiteraard kwam de redenering van Hugo de Groot de Nederlandse kooplieden goed uit. Nadat de Republiek in 1630 een groot deel van Brazilië met de daar aanwezige, op slavernij draaiende plantage-economie had veroverd, werd de Nederlandse elite plotseling met slavernij geconfronteerd. In plaats van Calvijns principiële koers te volgen en de slaven vrij te laten, besloten de West-Indische Compagnie (WIC) en de Staten om de status quo voort te zetten en volop te participeren in de lucratieve slavenhandel. Het geld won het dus van de principes en kreeg daarbij steun van Hugo de Groot.
„Precieze theologen zoals Voetius en Hondius verzetten zich principieel tegen de slavernij”
En met die verfoeilijke handel deden inderdaad ook gereformeerde kooplieden mee, net zoals een aantal gereformeerde dominees de bestaande toestand accepteerden en de gedachtegang van Hugo de Groot overnamen. We moeten vaststellen dat menig gereformeerde, zowel onder kooplieden als onder predikanten, zich aan de slavernij bezondigde. Tegelijkertijd bleven precieze theologen zoals Voetius en Hondius zich principieel verzetten tegen de slavernij als een ernstige zonde en een inbreuk op de menselijke waardigheid. Slavernij is dus volstrekt geen gereformeerd leerstuk, maar een compromis met het geld, waartegen Bijbelse principes het moesten afleggen. Het is te vrezen dat dit laatste nog altijd regelmatig voorkomt.
De auteur is onderzoeker aan Erasmus Economics & Theology Institute, Rotterdam.