Overheid heeft wel degelijk taak in bestrijding ketterij
De overheid is als dienares van God ook gebonden aan de eerste tafel van Gods wet. Hoe kan men dan haar zwaardmacht beperken tot de prediking van het Evangelie? Dan zou zij godloochenaars in de openbare ruimte moeten laten begaan en afgodstempels moeten tolereren.
Met stijgende verbazing heb ik kennisgenomen van de reactie van J. Schippers onder de kop ”Artikel 36 geeft overheid geen rol in bestrijding ketterij” ( RD 3-4 ). Opnieuw blijkt hij de klassieke opvatting over artikel 36 van zijn geloofsbelijdenis niet te onderschrijven, terwijl hij mij een „moderne” interpretatie toeschrijft.
De aloude opvatting is geweest dat het in eerste instantie bij het „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst” niet om personen gaat, maar om uitingen ervan in het publieke domein. Daarbij was men ook van mening dat de doodstraf in uiterste gevallen vereist was bij zeer hardnekkige en oproer veroorzakende ketters.
De overheid is als dienares van God (Romeinen 13:4) ook gebonden aan de eerste tafel van Gods wet. Hoe kan men dan haar zwaardmacht beperken tot de prediking van het Evangelie? Zij zou dan alleen met het zwaard ruimte moeten scheppen voor de prediking van het Woord van God en bijvoorbeeld godloochenaars in de openbare ruimte moeten laten begaan en afgodstempels moeten tolereren.
Invloed Melanchthon
Melanchthon heeft in zijn ”De officio principum” (Over het ambt van de vorsten) uit 1539 de overheid de bewaakster van beide tafelen van de wet (custos utriusque tabulae) genoemd. Aan dit Bijbelse argument gaat Schippers geheel voorbij. Van dit belangrijke en breed verspreide geschrift verschenen in Genève twee Franse vertalingen (1544 en 1545), waarvan Calvijn de instigator en wellicht de vertaler is geweest. In 1553/1554 verscheen de eerste vertaling in het Nederlands. Zo heeft Melanchthon invloed uitgeoefend op Calvijn, op Beza en op de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Guido de Brès, die in Genève gestudeerd heeft.
Directe taak
Dr. A.D.R. Polman heeft in zijn werk ”Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis” een taalkundig en historisch correcte uitleg van artikel 36 gegeven. Overtuigend heeft hij aangetoond dat de opvatting van Hugo Visscher en Schippers dat de taak van de overheid beperkt blijft tot het handhaven van de „heilige kerkendienst” inlegkunde is. Polman heeft als man ”in de kuyperiaanse traditie” hierin niet misgetast, hoewel hij in zijn eindconclusies van neogereformeerde noties blijk geeft. Dr. K. van der Zwaag onderschrijft op pagina 119 in zijn ”Onverkort of gekortwiekt” Polmans mening op dit punt: „Taalkundig kunnen we niet anders concluderen dan dat hier sprake is van een nauwe band tussen overheid en godsdienst en dat het weren en uitroeien de directe taak van de overheid is.”
De Brès
De mening van De Brès wordt op pagina 129 van Van der Zwaags boek correct samengevat. Als de Woordbediening er niet in slaagt om de afgoderij en valse godsdienst te bestrijden, „dan is de overheid verplicht de bestrijding kracht bij te zetten, zij het wel met de restricties dat zij alleen mag weren op het publieke terrein en dat zij de doodstraf alleen ten uitvoer mag brengen voor hardnekkige ketters die ook een gevaar vormen voor de orde in de samenleving”. Schippers vergist zich dus wanneer hij De Brès aanvoert als bewijs voor zijn mening.
In ”Theologica Politica Dissertatio” (Een theologisch-politieke uiteenzetting; 1662) van ds. S. Oomius komt ook zonneklaar de klassieke opvatting naar voren, al maakt Oomius, in tegenstelling tot andere oudvaders, onder strikte voorwaarden een kleine uitzondering voor twee bestaande Joodse synagogen.
Nadrukkelijk uitgedragen
Schippers meent bewijs voor zijn opvatting te vinden in het feit dat De Brès de politiek van de Spaanse koningen bekritiseert vanwege marteling of doodstraf omwille van de beleden godsdienst. Hier ziet hij echter over het hoofd dat de roomsen in tegenstelling tot de gereformeerden de gewetensvrijheid niet erkenden. Bij de roomsen was het doden van andersgelovigen min of meer regel, bij de gereformeerden een hoge uitzondering. Aangaande het grootste bezwaar van Schippers dat ik de kracht van het Woord zou onderschatten, kan ik hem geruststellen. Dat is geenszins het geval; wel echter dient het Woord met de Geest gepaard te gaan. Het is Woord én Geest.
Kortom, het moge duidelijk zijn dat ik niet anders kan zien dan dat hier geschipperd wordt met beginselen die door reformatoren en onze oudvaders, maar ook door onze eerste SGP-voormannen nadrukkelijk zijn voorgestaan en uitgedragen.
De auteur is voorzitter van de Landelijke Stichting ter bevordering van de Staatkundig Gereformeerde beginselen.