Er is niets nieuws onder de zon, zegt de allerwijste koning Salomo in het boek Prediker. En dat geldt ook voor afwijkingen van de zuivere leer zoals vastgelegd in onze Belijdenisgeschriften.
Oude afwijkingen duiken na geruime tijd weer op, soms in een nieuw jasje. Het interview met de directeur van het Wetenschappelijk Instituut (WI) van de SGP (RD 16-3) bewijst dit weer ten aanzien van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Allereerst wordt begonnen met een oude, onder anderen door Abraham Kuyper al gebruikte misleidende karikatuur, alsof er rechtzinnige belijders zouden zijn die zouden geloven dat Guido de Brès met „het weren en uitroeien” bedoeld zou hebben dat „de overheid moslims moet uitroeien” en verder ook „wederdopers” en „rooms-katholieken”. Wat De Brès samen met onze oudvaders als zijn geloof uitsprak en onze eerste SGP-voormannen hen nazegden, is dat dít het ambt van de overheid is om ”alle afgoderij en valse godsdienst” uit de openbaarheid weg te nemen. Geen personen dus, maar de openbare dienst aan de afgoden. Zij handhaafden, in de lijn van Luther en Calvijn, de gewetensvrijheid van het individu.
Een tweede oude afwijking betreft zijn uitleg van de bekende 21 woorden. Die zouden betrekking hebben op het handhaven van de orde en „de dienst van de kerk aan de samenleving”. Onder anderen prof. Hugo Visscher (1864-1946), kritisch lid van de ARP en vooraanstaand lid van de Christelijk Nationale Actie (1935), meende dat de veelbekritiseerde 21 woorden op grond van de Waalse tekst afhankelijk zijn van de passage over ”de heiligen kerkendienst”: als de overheid ervoor zorgt dat de kerk haar prediking kan uitoefenen, dan zal dáárdoor de afgoderij verdwijnen. Een zeer gezochte en onmogelijke verklaring op grond van de historie en de tekst zelf.
Dr. A.D.R. Polman weerlegt deze „bizarre” verklaring in zijn standaardwerk ”Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis”. Onder andere zegt hij in deel 4 op pagina 284: „Er staat in de Waalse tekst van 1561 en de Nederlandse van 1562 het volgende: En hun (ambt en) plicht is om te bedwingen en te waken over de politie (over de burgerlijke regering en politie), maar ook over de kerkelijke zaken, om te weren en uit te roeien enz. Hier is zonder meer duidelijk dat ”om te weren enz.” tot de taak van de overheid behoort. Alle latere wijzigingen hebben het onderwerp bij het werkwoord ”om te weren” niet gewijzigd.”
De onderhandelingen tussen prof. Visscher (CNA) over eenwording of een federatief verband met de SGP liepen overigens door toedoen van ds. Kersten en ds. Zandt op niets uit mede vanwege de uitleg van artikel 36 NGB.
Wat de kerkgeschiedenis betreft, verwijs ik alleen maar naar Simon Oomius, die in zijn ”Theologico Politica Dissertatio” (1662) onder het pseudoniem van Simon van Heenvliedt uiteenzet waarom de overheid de openbare uitoefening van de roomse godsdienst niet mag toestaan.
Laat duidelijk zijn: het gaat tegen Gods Woord in en vooral tegen het eerste gebod van Gods wet: „Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben_.”_Ook de overheid respectievelijk overheidspersonen zijn immers als „Gods dienares” (Romeinen 13:4) daaraan gebonden.
In de nota ”Gerechtigheid verhoogt een volk_”_ is met goedkeuring van het hoofdbestuur principieel geschipperd met het adagium ”geen godsdienstvrijheid, maar wel gewetensvrijheid”. Dit is geworden ”wel godsdienstvrijheid, maar geen godsdienstgelijkheid”. Kortom, geschipper met een Bijbels beginsel geheel tegen het eerste gebod in.
De auteur is oud-leraar Duits en voorzitter van de Landelijke Stichting ter bevordering van de SGP-beginselen.