Waarom Darwins theorie is gebaseerd op „gigantische bluf”
Charles Darwin heeft al in 1858 een dik boek met bewijzen voor zijn evolutietheorie in voorbereiding. Maar hij maakt het nooit af. Waarom niet? Daar hangt een waas van geheimzinnigheid omheen, ontdekte de Amerikaan Robert Shedinger, hoogleraar religie aan het Luther College in Decorah.
Samen met de Bijbel en de ”Christenreis” van John Bunyan behoort ”The Origin of the Species” (Het ontstaan van de soorten, 1859) van Darwin tot de bekendste boeken op aarde. De ”Origin” heeft Darwin een mythische status gegeven, constateert Shedinger in zijn boek ”Darwin’s Bluff” (2024).
Darwin zelf noemt de ”Origin” nogal theoretisch; het boek levert verrassend weinig onderbouwing en vooral veel ideeën en illustratieve verhalen over hoe alle soorten op aarde zouden zijn ontstaan uit een eenvoudige simpele oercel door mutaties en natuurlijke selectie.
Wetenschappelijk gezien is de ”Origin” dan ook een zwak boek, oordeelt de Duitse hoogleraar zoölogie Johann Blasius (1809-1870). „Ik heb zelden een wetenschappelijk boek gelezen dat zulke verregaande conclusies trekt op basis van zo weinig feiten die deze ondersteunen.” Het is „alsof een jury een oordeel moet uitspreken zonder getuigen”.
Maar Darwin wil het bewijs voor zijn theorie ook nog bundelen, schrijft hij in 1859 in brieven aan „zowat iedereen die hij kende”. Hij vraagt aan zijn lezers nog even geduld. Maar het boek met bewijs is er nooit gekomen. De prangende vraag is: waarom niet?
Dik pakket
In Darwins nalatenschap duikt in de jaren 60 van de vorige eeuw een dik pakket papier op, een bijna voltooid handgeschreven manuscript uit 1858 met de titel ”Natural selection”. Cambridge University Press publiceert het in 1975.
Het blijkt het oorspronkelijke werk te zijn, waaruit Darwin zijn ”Origin” heeft gedestilleerd. De ”Origin” is dus eigenlijk een uittreksel van dit veel omvangrijkere boek waarmee Darwin bezig is geweest, constateert Shedinger. Dat manuscript waarin hij een onderbouwing van zijn ”Origin” zal geven, is dan al grotendeels klaar. Maar tot publicatie komt hij niet.
Wanneer wetenschappers hem naar het beloofde boek vragen, verwijst Darwin in zijn brieven voortdurend naar zijn slechte gezondheid. Zoals in een brief aan de Italiaanse botanicus Federico Delpino: „Mijn gezondheid is de hele zomer erg slecht geweest, en ik betwijfel of ik ooit de kracht zal hebben om het te publiceren.”
Ziek
In bijna elke brief klaagt Darwin over zijn belabberde gezondheid. Zijn lezers zouden dan wel accepteren dat zijn omvangrijke werk met het bewijs voor zijn theorie van evolutie door natuurlijke selectie maar niet verschijnt. Maar hoe ziek is Darwin eigenlijk?
Uit zijn correspondentie zou blijken dat de Brit lijdt aan pijnlijke winderigheid, braken, slapeloosheid en hartkloppingen. Later ook aan misselijkheid, hoofdpijn, een gevoelige maag, flauwtes, onwillekeurige spiersamentrekkingen en vlekken voor de ogen. Hoewel sommigen denken aan lactose-intolerantie, wijzen de symptomen volgens arts George Pickering op „een door angst veroorzaakte psychoneurose”.
Verschillende wetenschappers vermoeden dan ook dat Darwin lijdt aan de gevolgen van extreme stress. Darwin is zich er volledig van bewust geweest dat zijn theorie „het geloof van miljoenen zou vernietigen”. Hij noemt zich zelfs de „advocaat van de duivel”. Volgens Stephen Jay Gould, hoogleraar van Harvard University, heeft Darwin zijn theorie van toevallige mutaties en natuurlijke selectie vooral geconstrueerd om de Bijbelse leer van een doelbewuste schepping te weerspreken. Darwin zou daarnaast voortdurend lijden aan twijfel aan zichzelf, een zeurende, knagende angst dat hij zijn leven heeft gewijd aan een illusie, schrijven zijn biografen Adrian Desmond en James Moore.
Shedinger zet echter grote vraagtekens bij deze ‘ziekte’. Hij veronderstelt dat Darwins klachten wel eens opzet kunnen zijn geweest. Het valt hem op dat de Brit zijn ziekte aanvoert als excuus om onder allerlei sociale verplichtingen uit te komen. Zijn kwaal maakt het hem ook gemakkelijk om elke confrontatie met andere wetenschappers uit de weg te gaan.
Volgens de Amerikaanse hoogleraar simuleert Darwin zijn kwalen. Hij is immers „wel gezond genoeg om tien kinderen te verwekken”. Bovendien publiceert de Brit na de ”Origin” nog een omvangrijk oeuvre.
Afstamming mens
Wanneer het boek ”Variation of Animals and Plants under Domestication” (Variaties in gedomesticeerde dieren en planten) in 1868 uitkomt, doet Darwin alsof dit het bewijs voor zijn theoretische bespiegelingen in de ”Origin” zou zijn. Maar dat is het niet. Vervolgens komt in 1871 het boek ”The Descent of Man” (De afstamming van de mens) uit, een omvangrijk werk waarin Darwin de herkomst van de mens beschrijft volgens zijn evolutiedenkbeelden.
Darwins handelwijze roept veel vragen op. Waarom stort hij zich na publicatie van de ”Origin” op het onderzoeken van orchideeën? Waarom publiceert hij in 1868 wel een dik boek over kunstmatige selectie bij planten en tamme dieren, en in 1871 een over de afstamming van de mens? „Waar haalde hij de kracht vandaan?” vraagt Shedinger zich af. En waarom komt zijn onderbouwing voor de ”Origin” maar niet? En waarom schrijft hij dan voor in de bundel ”Natural Selection” dat het manuscript al bijna af is? Er lijkt iets aan de hand te zijn met de bundel, waardoor Darwin deze niet wíl publiceren. Zou hij hebben aangevoeld dat het bewijs voor zijn theorie wel erg dun is?
Sleutel
Want wat voert hij aan als onderbouwing? Darwin vereenzelvigt kunstmatige selectie door fokkers en kwekers en natuurlijke selectie door de wilde natuur zo, dat hij de eerste gebruikt als bewijs voor de tweede. Shedinger constateert dat hier de sleutel ligt voor Darwins gedachtegang. Darwin schrijft in 1862 aan botanicus Hugh Falconer: „Natuurlijke selectie lost het probleem op, zoals kunstmatige selectie de aanpassingen van tamme rassen regelt voor menselijk gebruik.”
De geoloog Charles Lyell, die Darwin voortdurend heeft gestimuleerd om zijn ”Origin” op de markt te brengen, oppert bezwaar tegen deze voorstelling van zaken. Als natuurlijke selectie op dezelfde manier werkt als kunstmatige selectie, moet er een architect zijn die de selectie stuurt, of Darwin „vergoddelijkt natuurlijke selectie”.
Ook Darwins vriend Joseph Hooker heeft er zijn bedenkingen bij: natuurlijke selectie op zichzelf kan de evolutie niet sturen, evenals alle andere natuurkrachten dat niet kunnen. Hij schrijft: „Ik zie als bezwaar voor jouw theorie dat je van natuurlijke selectie een ”god in de machine” maakt.”
Huxley-Wilberforcedebat
In het zogeheten Huxley-Wilberforcedebat in 1860 legt ook bisschop Samuel Wilberforce de vinger bij de zere plek. De bisschop stelt dat de vergelijking tussen kunstmatige en natuurlijke selectie op dit punt mank gaat. „Ik vermoed dat er geen theorie is te vinden die meer aan elkaar hangt van de aannames, zonder onderbouwing uit de natuur.” Hij noemt Darwins ervaringen met kunstmatige selectie ronduit irrelevant voor wat er in de natuur plaatsheeft.
Daarnaast ontbreekt het bewijs in de geologie voor al die variaties die moeten zijn ontstaan gedurende het evolutieproces, constateert Wilberforce. En de stand van de wetenschap is op dat punt nog ongewijzigd, stelt Shedinger. „De verwachte rijkdom aan precambrische overgangsfossielen die Darwin hoopte te ontdekten om zijn theorie te redden, is blijvend afwezig gebleken.”
Daarnaast beschuldigt bisschop Wilberforce Darwin van zogeheten cherry-picking: de Brit zou alleen de hem welgevallige feiten hebben geselecteerd, en de feiten die zijn theorie weerspreken hebben genegeerd.
Wat Darwin moet laten zien, is dat er in de natuur een doelgerichte kracht of intelligentie werkzaam is die de gewenste variaties selecteert en verzamelt, en die op termijn leidt tot het ontstaan van geheel nieuwe soorten.
Langverwacht bewijs
Het is dus de vraag welke doorslaggevende bewijslast Darwin in zijn opgedoken manuscript ”Natural Selection” heeft verzameld. Dat valt tegen. In hoofdstuk 4 tot 7 blijkt hij grofweg tien voorbeelden van natuurlijke selectie te hebben verzameld. Zijn bewijzen concentreren zich rond variaties in de lengte van de slagtand van de mannelijke narwal, diversiteit in de klauwachtige uiteinden van de vleugels van de pestvogel, variëteiten van de oesterschelp en andere uiterlijke variaties binnen een aantal soorten organismen. Shedinger: „Ik laat het aan de lezer over om te beoordelen of dit voldoet als het langverwachte bewijs voor de creatieve kracht van natuurlijke selectie.”
Bezwerende zinnen, zoals: „Ik zie niet in waarom natuurlijke selectie het vliegmechanisme van de vliegende eekhoorn niet kan hebben geperfectioneerd”, helpen Darwin evenmin aan bewijs voor de scheppende kracht van natuurlijke selectie. Verder dan hypotheses, speculatie en denkbeeldige evolutiescenario’s komt hij in ”Natural Selection” niet.
Wat Darwin eigenlijk probeert, is feitelijke waarnemingen op het gebied van micro-evolutie –aanpassingen aan omgevingsfactoren en soortvorming– te gebruiken als bewijs voor macro-evolutie – de algemene universele afstamming van de soorten. Precies zoals veel van zijn aanhangers vandaag de dag nog steeds doen. Maar dat is louter speculatie, zonder enige vorm van bewijskracht.
Iconisch
Tot op heden is met de bundel ”Natural Selection” vrijwel niets gedaan in de wetenschappelijke wereld. Zelfs de link met de ”Origin” is nauwelijks onderzocht. Shedinger vermoedt dat dit komt doordat de ”Origin” na verschijning een warm onthaal heeft gekregen als „iconische, fundamentele tekst voor de moderne biologie”. Niemand zit meer op het dikke manuscript te wachten.
Een andere reden waarom het ontdekte dikke boek grotendeels wordt genegeerd, is dat het de beloofde onderbouwing voor Darwins theorie niet levert, meent Shedinger. Misschien is dat ook wel de hoofdreden dat Darwin dit boek, dat al voor ruim driekwart af was, nooit heeft gepubliceerd.
Hoe zit het dat met de gevleugelde uitspraak van de Amerikaanse bioloog Theodozius Dobzhansky dat „niets in de biologie zinvol is behalve in het licht van de evolutie”? En waarom kan de Britse evolutiebioloog Richard Dawkins door Darwins theorie „een intellectuele bevredigde atheïst” zijn?
Deze uitspraken kloppen echt niet, stelt Shedinger. „Om eerlijk te zijn, is het idee dat Darwin de oorsprong van de soorten heeft opgelost niet meer dan een krachtige mythe. En dat is het nog steeds.”
Geest
Kortom, Darwins theorie is niet gebaseerd op wetenschappelijke feiten, vervolgt de Amerikaanse hoogleraar, maar is „een ideologie, een wereldbeeld, zonder wetenschappelijk fundament. Wetenschap zou immers moeten volgen uit de feiten.” Darwin schreef immers niet voor niets aan Harvard-plantenkundige Asa Gray: „Ik ben me er ten volle van bewust dat mijn speculaties ver voorbij de grenzen van de echte wetenschap gaan.” Shedinger: „We doen er goed aan om deze woorden van Darwin ook vandaag de dag ten volle te aanvaarden.”
De nieuwsgierigheid van de vele wetenschappers die jarenlang op ”Natuurlijke Selectie” hebben gewacht, zou nooit worden bevredigd. Darwin liet het ”Big Book”-project simpelweg voor wat het was. Zijn bewering dat hij over een „uitgebreide catalogus van feiten” beschikt die „natuurlijke selectie in actie” demonstreren, is volgens Shedinger niet meer geweest dan „gigantische bluf”.
Darwin’s Bluff. The mystery of the book Darwin never finished, Robert F. Shedinger, uitg. Discovery Institute Press; 284 blz.; € 17,50;
Charles Darwin’s Natural Selection. Being the second part of his big species book written from 1856 to 1858, Charles R. Darwin en R.C. Stauffer (red.); uitg. Cambridge University Press; 700 blz; € 96,50