Hoe dicht staat een zwarte Afrikaan bij een wilde aap?
Hoe dicht staat een zwarte Afrikaan bij een wilde aap? Darwins ideeën over de afstamming van de mens zijn diepingrijpend, verstrekkend en voluit racistisch. Ze trekken hun sporen tot vandaag de dag.
Op zijn wereldreis met marineschip The Beagle bezoekt Charles Darwin Vuurland, in de punt van Argentinië. Wat hij daar aantreft zijn „de meest verachtelijke en miserabele schepselen” die hij ooit had gezien. Ze slapen „als beesten” halfnaakt in een kuil in de grond. In hun vaardigheden vertonen ze volgens hem niet veel meer dan een dierlijk instinct. De „gedegradeerde wilden” uiten „woeste schreeuwen” terwijl ze „als wilde beesten” rondstruinen.
Met het Afrikaanse volk van de Hottentotten is het nog erger gesteld. Een beschaafde, blanke Engelsman verschilt evenveel van een Hottentot als van een orang-oetan, meent Darwin.
Hij schrijft in zijn boek ”The Descent of Man” (1881) dat de beschaafde rassen de ‘wilden’ op den duur wel zullen uitroeien en vervangen, als onderdeel van het proces van evolutie door natuurlijke selectie. Nadat deze ‘wilden’ zijn uitgestorven, zal het gat tussen apen en mensen groter worden. In één adem somt hij „negers” en „Australiërs” op in hetzelfde rijtje als gorilla’s.
Zo komt Darwin tot het idee dat blanke Europeanen, Duitsers en Angelsaksen een superieur ras vormen, de hoeksteen van de vooruitgang van de beschaving. Duidelijk „inferieure rassen” zijn de Hottentotten, negers, inheemse Nieuw-Zeelanders, Australische Aboriginals, Tahitiërs en Vuurlanders en andere barbaren, meent de Brit.
Dit alles leidt tot het zogeheten sociaal darwinisme, „een pseudowetenschappelijke ideologie die Darwins theorie van mutatie en selectie doortrekt naar de menselijke samenleving”, schrijft de Nigeriaanse hoogleraar Olufemi Oluniyi in zijn boek ”Darwin comes to Africa” (2023). De Amerikaanse wetenschapshistoricus John Greene (1917-2008) definieert het als „het geloof dat competitie tussen individuen, stammen, naties en rassen een belangrijke, zo niet de belangrijkste, motor is van vooruitgang in de menselijke geschiedenis”.
Deze ideologie leeft volop in het negentiende-eeuwse Europa: het blanke ras zou superieur zijn aan gekleurde en donkere rassen. Darwin groeit feitelijk op in een bevooroordeelde, racistische samenleving. „En”, schrijft Greene, „”Darwins Origin of the Species” was een krachtige stimulans voor deze manier van denken.”
Volgelingen zoals Thomas Huxley, Ernst Haeckel en Darwins neef Francis Galton maken het nog bonter. Zij gebruiken Darwins theorie als basis voor een extreem racistisch gedachtegoed. Darwin neemt er echter geen afstand van. Zo krijgt Galtons boek ”Hereditery Genius” (1869) zijn zegen. Hij eindigt de brief aan zijn neef met de klemmende oproep aan slimme rijken om meer nageslacht te verwekken, omdat ze anders overvleugeld zullen worden door hordes domme armen.
Feitelijk is het onversneden eugenetica of ‘rassenhygiëne’ wat Darwin propageert. Het brengt hem in aanvaring met de Engelse bioloog George Mivart (1827-1900), die stelt dat het „fokken van mensen” zal leiden tot morele anarchie. Woedend verbreekt Darwin daarop alle contacten met de kritische bioloog.
Het boek van Galton blijkt invloedrijk. Dr. Harry Laughlin, een vooraanstaande Amerikaanse evolutiebioloog, formuleert in 1922 een wet waarin hij oproept tot verplichte sterilisatie van zwarten, zwakzinnigen, blinden, drugsverslaafden, lijders aan tbc en syfilis, epileptici, paupers, doven en daklozen. Zijn wet is bedoeld om het blanke ras zuiver te houden. Laughlin krijgt er een eredoctoraat voor van het Hitlerregime.
Het staat ook aan de basis van de leer van het wetenschappelijk racisme. Tot in de 21e eeuw heeft het in de Verenigde Staten voeding gegeven aan bewegingen voor blanke suprematie. In Zuid-Afrika aan de apartheidsregimes. Vanuit hetzelfde gedachtegoed rechtvaardigen de Europese landen hun kolonialisme en slavenhandel. En Hitlers regime de Holocaust.