Als sociale ongelijkheid in het hoofd van de leerling kruipt
Leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond hebben een negatiever zelfbeeld. Hoe komt dat? Onderzoekers buigen zich over de kleine dagelijkse interacties in het klaslokaal die de eigenwaarde van leerlingen beïnvloeden.
Wat heb je dat ongelooflijk goed gedaan! Een prachtig compliment van een leerkracht aan een leerling kan in de klas een onbedoeld effect hebben. Zo’n opgeblazen pluim wordt namelijk vaker gegeven aan leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond, ook al presteert die precies gelijk aan zijn klasgenoten. Dat vertelt Eddie Brummelman, pedagogisch wetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam. Deze leerling –en zijn klasgenoten– voelen haarfijn aan wie er precies zo’n compliment krijgt dat er net iets te dik bovenop ligt.
Brummelman houdt zich bezig met de vraag hoe leerlingen uit gezinnen met een lager inkomen en lager opgeleide ouders naar zichzelf kijken. Hij onderzoekt bijvoorbeeld hoe slim, waardevol en belangrijk ze zichzelf vinden en hoe dit zelfbeeld in het hoofd van leerlingen verankerd kan raken. Samen met een collega, Constantine Sedikides, zette hij onlangs in het vakblad Developmental Psychology een trits studies op een rij naar de ontwikkeling van het zelfbeeld in het klaslokaal.
Het resultaat: een analyse die pijnlijk blootlegt dat kinderen uit kansarme gezinnen anders naar zichzelf kijken dan hun klasgenoten. Zo hebben ze een negatiever beeld van hun schoolse vaardigheden, ook als ze gelijk presteren. Daarnaast hebben ze voor hun gevoel minder recht op aandacht van de leraar. Ze vinden zichzelf minder slim dan anderen, en denken dat ze hun intelligentie niet kunnen verbeteren.
Het overzicht laat volgens Brummelman zien hoe ongelijkheid „ook in het hoofd van leerlingen kan kruipen”. Het negatieve zelfbeeld uit zich in de klas op verschillende manieren, vertelt hij. „Zo zijn kinderen minder geneigd hun vinger op te steken en het woord te nemen. Ze zullen minder snel om hulp vragen, minder uitdagingen aangaan en sneller opgeven als het tegenzit.”
Brummelman vindt het tijd voor meer discussie over de kleine dagelijkse interacties en patronen in het klaslokaal, die invloed hebben op het zelfbeeld van leerlingen. Want leerlingen die een negatiever zelfbeeld hebben, presteren aantoonbaar minder goed op school, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat. In een ideale wereld spelen leerkrachten hierop in. „Maar onderzoek laat zien dat leerkrachten soms juist onbedoeld bijdragen aan het in stand houden van dat zelfbeeld”, aldus Brummelman.
Rol van complimenten
Hoewel goedbedoeld, hebben bepaalde gewoonten in de klas veel invloed. Daar liggen volgens Brummelman subtiele sociologische en psychologische processen aan ten grondslag. Zo deed hij samen met Emiel Schoneveld onderzoek naar de rol van complimenten in de klas. In hun experiment gaven 106 leraren feedback aan hypothetische leerlingen. Hoewel de leerlingen hetzelfde presteerden, bleek dat de leraren vaker opgeblazen complimenten gaven („wat heb je dat ontzettend goed gedaan”) aan leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond.
In een vervolgexperiment met 63 leerlingen bleek dat leerlingen de klasgenootjes die zo’n compliment ontvangen als minder slim zien. Zo’n compliment kan dus onbedoeld het beeld versterken dat leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond minder slim zijn.
In andere studies is aangetoond dat leerkrachten soms dénken dat kinderen uit kansarme gezinnen in de klas minder competent zijn, vertelt Brummelman. „Daarop passen leerkrachten hun gedrag aan, door bijvoorbeeld vaker ongevraagd hulp te bieden of juist minder te motiveren om hogere cijfers te halen.”
Bij klasgenootjes uit kapitaalkrachtige gezinnen worden goede prestaties vaker toegeschreven aan intelligentie dan aan inzet. Gevolg van dat onderscheid is volgens Brummelman dat leerkrachten de lat lager leggen voor leerlingen uit kansarme gezinnen. Wanneer deze leerlingen minder hoog scoren op een rekentoets krijgen ze bijvoorbeeld te horen: „Ach, niet iedereen kan een Einstein zijn”, terwijl een ander hoort: „Laten we dit nog oefenen, dan gaat het de volgende keer beter.”
Competitie en prestatiedrang
Volgens Brummelman wordt het negatieve zelfbeeld van leerlingen versterkt in een klassenklimaat waarin competitie centraal staat. Dat uit zich bijvoorbeeld door goede leerlingen te onderscheiden. In heel wat klassen worden leerlingen regelmatig met elkaar vergeleken en ingedeeld in groepjes op basis van hoe bekwaam ze worden gevonden.
Die groepjes kunnen voordelen bieden, dus het is logisch dat leraren daar soms toe overgaan. Zo kunnen ze leerlingen lesstof aanbieden die beter aansluit bij hun niveau. Maar de vraag is: wat doet dat met het zelfbeeld van leerlingen? In een Britse studie kwamen leerlingen aan het woord die eens haarfijn uitlegden hoe ze de kleurentafels zagen waarin de klas was opgedeeld.
Een leerling zei: „Groen betekent dat je slim bent en dat je moeilijke rekensommen krijgt. Blauw is voor kinderen die niet zelfverzekerd zijn en makkelijkere sommen nodig hebben.” Waarop een klasgenootje toevoegde: „De blauwe tafel betekent dat je er helemaal niets van bakt.”
Alle leraren willen hun leerlingen gelijke kansen geven, benadrukt Brummelman meerdere malen. „In de praktijk lukt dat niet altijd.” Met de studie wil hij de sociaal-culturele context doorgronden die in het klaslokaal een rol speelt. Zijn studie gaat over menselijke denkprocessen waarin soms moeilijk meetbare vooroordelen en stereotypen een rol spelen. Klassiek sociologische en psychologische thema’s, zegt Brummelman, „in het onderwijs is daar tot nu toe niet genoeg aandacht voor geweest”.
De afgelopen jaren is in Nederland steeds duidelijker geworden dat onderwijs niet meer ”de grote gelijkmaker” is. De onderwijsinspectie constateerde in 2016 in ”De staat van het onderwijs” oplopende kansenongelijkheid. Eerder publiceerde de Sociaal-Economische Raad ”Gelijke kansen in het onderwijs”, waarin onder meer werd geconcludeerd dat „kinderen van ouders met een lagere sociaaleconomische positie kwetsbaarder blijken te zijn gedurende hun schoolloopbaan”. Ze krijgen bijvoorbeeld lagere schooladviezen. Ook hebben leerlingen met laagopgeleide ouders meer kans om naar een lager schoolniveau over te stappen en minder kans om juist naar een hoger niveau op te stromen dan de leerlingen met hoogopgeleide ouders.
Opvallend is dat veel van de onderzoeken die Brummelman aanhaalt van Amerikaanse origine zijn. Een voorbeeld is een Amerikaanse studie uit 2011, naar 1822 kleuterklassen. Daarin werd leerkrachten gevraagd naar tekenen van vroege geletterdheid bij hun pupillen. Consequent onderschatten de leraren daarbij vaardigheden van de leerlingen met een kansarme achtergrond. Maar de uitkomsten van dit soort onderzoeken zijn volgens Brummelman net zo goed van belang voor Nederland.
Wereldwijd fenomeen
Dat beaamt Eddie Denessen, hoogleraar onderwijs en sociale ongelijkheid aan de Radboud Universiteit Nijmegen. „Dit fenomeen doet zich in alle klassen wereldwijd voor.” Werk maken van gelijke kansen in het onderwijs wordt volgens Denessen in Nederland al sinds de jaren zestig bestudeerd. Sinds de jaren negentig wordt volgens hem op lerarenopleidingen ook aandacht besteed aan het belang van hoge verwachtingen stellen aan álle leerlingen in de klas.
Alle leraren zullen het Pygmalion-effect wel kennen, zegt hij: verwachtingen sturen prestaties. „Als er meer van je verwacht wordt, dan presteer je ook beter, dat is allang bekend. Andersom geldt het ook.”
Toch heeft al die kennis er niet toe geleid dat de ongelijkheid in het klaslokaal is afgenomen, constateert Denessen. En dus is het belangrijk om te blijven zoeken naar de mechanismen die kansengelijkheid bevorderen. „Het lastige is: er is met zo veel verschillende brillen op naar dit probleem te kijken.” Toch is het volgens hem belangrijk om beter te begrijpen wat er in de klaslokalen precies gebeurt, en daar samen met leraren op te reflecteren. Hoe doorbreek je de routine van interacties tussen leerkracht en leerling? „Daar is een inhaalslag te maken.”
Eén ding is Denessen duidelijk. „Nederland is een land van niveaudenken, en dat is er moeilijk uit te krijgen.” Dat is zo jammer, omdat leren per definitie dynamisch is, zegt hij. „Het is niet goed om leerlingen zich met een bepaald niveau te laten identificeren. Dat geeft een vastgeroest beeld van wat je wel of niet kunt. Ik word weleens moedeloos van karakteristieken als ”de vmbo-leerling” of ”de havo-leerling”. Natuurlijk heeft dat invloed op het zelfbeeld.”
Klassenklimaat
Ook Eddie Brummelman benadrukt hoe belangrijk het is dat leraren kinderen niet bekrachtigen in het vastgeroeste beeld van ”dit is nu eenmaal mijn niveau”, een gedachte die leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond vaker hebben. Hij ziet vooral potentie in het creëren van een klassenklimaat waarin leerlingen niet steeds met elkaar vergeleken worden, en waarin wordt stilgestaan bij wat ze nodig hebben om zo goed mogelijk te leren. Daarom is voorzichtig omgaan met onderlinge competitie en selectie van leerlingen volgens hem belangrijk.
Het zou niet goed zijn om kinderen te leren dat ze meer zelfvertrouwen moeten hebben, zegt hij ten slotte. „Je wilt voorkomen dat kinderen het idee krijgen dat ze hier zelf verantwoordelijk voor zijn. Het begint ermee dat we samen als volwassenen erkennen dat het onderwijs nu geen gelijke kansen biedt, en dat we dit willen veranderen.” Het zelfbeeld van leerlingen staat gelukkig ook niet vast, zegt hij. „Dat kan op elke leeftijd nog veranderen. Er is ruimte genoeg om een kind te stimuleren anders naar zichzelf te kijken.”